ECLI:NL:RVS:2006:AX9016
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- M.A.G. Stolker
- Rechtspraak.nl
Hogere grenswaarden geluidzone industrieterrein Vlissingen-oost
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 juni 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker betreft een besluit van 27 september 2005, waarbij hogere grenswaarden voor geluid zijn vastgesteld voor de woning van verzoeker in verband met de verruiming van de geluidzone rond het industrieterrein 'Vlissingen-oost'. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zeeland, heeft op verzoek van Zeeland Seaports deze grenswaarden vastgesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 21 februari 2006. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2006, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de provincie. Zeeland Seaports was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door een advocaat. In de overwegingen van de uitspraak heeft de Voorzitter vastgesteld dat de geluidgrenswaarden niet alleen voor de woning van verzoeker, maar ook voor andere geluidgevoelige objecten vastgesteld kunnen worden. Verzoeker voerde aan dat de melkveehouderij niet als geluidgevoelige bestemming was aangemerkt, wat volgens hem onterecht was. De Voorzitter oordeelde dat de melkveehouderij niet vergelijkbaar was met de andere genoemde gebouwen en dat verweerder terecht geen geluidgrenswaarden voor deze bestemming had vastgesteld.
Daarnaast stelde verzoeker dat hij schade zou lijden door het besluit, omdat de waarde van zijn bedrijf en woning zou dalen. De Voorzitter oordeelde dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de belangen die met het besluit gediend werden. Ook de planologische toelaatbaarheid van een tweede bedrijfswoning op het erf van verzoeker werd niet beïnvloed door het besluit. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.