ECLI:NL:RVS:2006:AX9016

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602827/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere grenswaarden geluidzone industrieterrein Vlissingen-oost

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 juni 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker betreft een besluit van 27 september 2005, waarbij hogere grenswaarden voor geluid zijn vastgesteld voor de woning van verzoeker in verband met de verruiming van de geluidzone rond het industrieterrein 'Vlissingen-oost'. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zeeland, heeft op verzoek van Zeeland Seaports deze grenswaarden vastgesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 21 februari 2006. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2006, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de provincie. Zeeland Seaports was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door een advocaat. In de overwegingen van de uitspraak heeft de Voorzitter vastgesteld dat de geluidgrenswaarden niet alleen voor de woning van verzoeker, maar ook voor andere geluidgevoelige objecten vastgesteld kunnen worden. Verzoeker voerde aan dat de melkveehouderij niet als geluidgevoelige bestemming was aangemerkt, wat volgens hem onterecht was. De Voorzitter oordeelde dat de melkveehouderij niet vergelijkbaar was met de andere genoemde gebouwen en dat verweerder terecht geen geluidgrenswaarden voor deze bestemming had vastgesteld.

Daarnaast stelde verzoeker dat hij schade zou lijden door het besluit, omdat de waarde van zijn bedrijf en woning zou dalen. De Voorzitter oordeelde dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de belangen die met het besluit gediend werden. Ook de planologische toelaatbaarheid van een tweede bedrijfswoning op het erf van verzoeker werd niet beïnvloed door het besluit. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200602827/2.
Datum uitspraak: 12 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2005 heeft verweerder op verzoek van Zeeland Seaports voor onder meer de woning van verzoeker aan de [locatie] te [plaats] hogere grenswaarden vastgesteld vanwege de verruiming van de geluidzone rond het industrieterrein "Vlissingen-oost".
Bij besluit van 21 februari 2006, verzonden op 2 maart 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.P.A.H. van Erven en ing. A. Scherbeijn, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Zeeland Seaports, vertegenwoordigd door mr. N. van den Biggelaar, advocaat te Den Haag.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert aan, kort weergegeven, dat verweerder op grond van artikel 49 van de Wet geluidhinder niet alleen grenswaarden had moeten vaststellen voor de geluidbelasting op de gevel van zijn woning, maar ook op de gevels van zijn bedrijfsgebouwen.
2.2.1.    In artikel 49 van de Wet geluidhinder is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur waarden kunnen worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van andere gebouwen dan woningen alsmede van andere geluidsgevoelige objecten binnen een zone.
2.2.2.    De Voorzitter stelt vast dat aan artikel 49 uitvoering is gegeven in het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen (hierna: het Besluit). In artikel 4, derde lid, van het Besluit is uitputtend geregeld wat die andere geluidgevoelige bestemmingen en objecten zijn. Een melkveehouderij wordt hier niet genoemd en is ook niet vergelijkbaar met de wel genoemde gebouwen, die alle een medische of educatieve functie hebben. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder de melkveehouderij in verband hiermee terecht niet als geluidgevoelige bestemming aangemerkt.
2.3.    Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij schade zal leiden door het besluit, omdat zijn bedrijf en woning in waarde zullen dalen. In dat verband voert hij eveneens aan dat door verweerder toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot vergoeding van schade die zijn bedrijf zal leiden door besluiten als het onderhavige.
2.3.1.    De Voorzitter ziet geen redenen om aan te nemen dat hier plaats is voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het besluit voor verzoeker zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen belangen, dat alleen onder toekenning van een schadevergoeding de hogere geluidgrenswaarde op zijn woning had mogen worden vastgesteld. Verder speelt de vraag of hij op grond van een andere wettelijke regeling of toezegging aanspraak heeft op schadevergoeding geen rol bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.
2.4.    Tenslotte voert verzoeker aan dat hij door het bestreden besluit in zijn bedrijfsontwikkelingen wordt beperkt. Hierbij geeft hij als voorbeeld de onmogelijkheid van het plaatsen van een tweede bedrijfswoning op zijn erf.
2.5.    De Voorzitter stelt voorop dat de (planologische) toelaatbaarheid van een tweede bedrijfswoning op het erf van verzoeker niet wordt bepaald door het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden. Ook andere bedrijfsontwikkelingen worden niet bepaald door het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.
2.6.    De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2006
157-518.