ECLI:NL:RVS:2006:AX9021

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506466/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor paintballinrichting in Hengelo en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een vergunning die op 10 juni 2005 door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo is verleend aan 'Paintball Twente (Starworld)' voor het oprichten en in werking hebben van een paintballinrichting aan de Twekkelerweg in Hengelo. De vergunning is verleend op basis van de Wet milieubeheer, specifiek artikel 8.1, en is op 15 juni 2005 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben appellanten op 22 juli 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 3 augustus 2005. De zaak is behandeld op 4 april 2006, waarbij de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.P.B. Wortelboer en ing. D. Broer, en de directeur van de vergunninghouder ook als partij is gehoord.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet milieubeheer, en de aan de vergunning verbonden voorschriften. Appellanten betogen dat de voorschriften met betrekking tot de speeltijden niet eenduidig zijn, wat problemen bij de handhaving kan veroorzaken. De Afdeling concludeert dat de aanvraag voldoende informatie bevat om de gevolgen voor het milieu te beoordelen, maar dat de formulering van de voorschriften onduidelijkheid schept over de maximale speelduur en de effectieve speeltijd. Dit leidt tot de conclusie dat het voorschrift in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep gegrond en vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. De gemeente Hengelo wordt gelast om het griffierecht aan de appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige voorschriften in vergunningverlening, vooral in het kader van milieubescherming.

Uitspraak

200506466/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2005 heeft verweerder aan 'Paintball Twente (Starworld)' een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het spelen van 'paintball' aan de Twekkelerweg tegenover nummer 337, kadastraal bekend gemeente Hengelo, sectie K, nr. 915. Dit besluit is op 15 juni 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2005.
Bij brief van 13 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 januari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar [gemachtigden] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.P.B. Wortelboer, ambtenaar van de gemeente, en ing. D. Broer, zijn verschenen.
Voorts is [directeur] van vergunninghouder, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.
2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel, zoals dat vóór 1 december 2005 luidde, worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van artikel 8.10, eerste lid, en artikel 8.11, zoals dat vóór 1 december 2005 luidde, van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3.    Appellanten betogen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften met betrekking tot de speeltijden niet eenduidig zijn. Zij verwachten daardoor problemen bij de handhaving.
2.3.1.    Het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.5 inzake de speeltijden luidt als volgt:
"Overeenkomstig de aanvraag:
•    mag per week niet langer dan 3 uur paintball worden gespeeld;
•    is binnen een periode van 1 uur op het speelveld maximaal toegestaan:
- een bezetting van maximaal 2 teams van 10 personen of maximaal 4 teams van 5 personen tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- een bezetting van maximaal 2 teams van 5 personen tussen 19.00 en 23.00 uur (nachtperiode);
- een effectieve speeltijd (tijd waarin daadwerkelijk wordt geschoten) van maximaal 0,5 uur;
•    mag het spelen van paintball niet plaatsvinden buiten de uren gelegen tussen 07.00 uur en 23.00 uur."
2.3.2.    De Afdeling overweegt dat de aanvraag voldoende informatie bevat om de gevolgen voor het milieu te beoordelen. Verweerder heeft dan ook terecht op deze aanvraag beslist. Uit de formulering van voorschrift 1.5 blijkt echter niet of de beperking van de speelduur tot drie uur per week ziet op de effectieve speeltijd in de zin van de tijd waarin daadwerkelijk geschoten wordt, of op de tijd dat de spelers op het speelveld verblijven. Indien de beperking van de speelduur tot drie uur per week ziet op de tijd dat de spelers op het speelveld verblijven, bedraagt de tijd dat daadwerkelijk mag worden geschoten anderhalf uur per week. In het andere geval bedraagt deze laatste tijd drie uur per week. Uit het voorschrift valt derhalve niet af te leiden hoeveel uur per week daadwerkelijk mag worden geschoten. Dit heeft tot gevolg dat evenmin de omvang van de overlast kan worden beoordeeld. Zo is niet vast te stellen of aan de voorschriften ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder kan worden voldaan. Het voorschrift is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Deze grond slaagt.
2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 10 juni 2005, kenmerk 60569;
III.    gelast dat de gemeente Hengelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Zegveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
43-433.