200508475/4.
Datum uitspraak: 15 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "De Eenhoorn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-10460, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 6 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2006, waar [verzoeker A] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. [verzoeker B] heeft geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de stadsdeelraad. Gelet op de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verwacht de Voorzitter dat het beroep van [verzoeker A] en [verzoeker B], voor zover ingediend door [verzoeker B], niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop dient het verzoek, voor zover ingediend door [verzoeker B], te worden afgewezen.
2.4. [verzoeker A] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen (Mx+Bh)" dat voorziet in de bouw van een school en een hotel op het zogenoemde kavel I en beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Daartoe voert hij onder meer aan dat op korte termijn een beslissing op bezwaar inzake de op 8 juli 2005 verleende vrijstelling en bouwvergunning eerste fase voor de school en het hotel zal worden genomen en dat door de inwerkingtreding van het plandeel de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet zich niet meer zal voordoen.
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd.
2.6. Vast staat dat de hoofdzaak in deze procedure op 23 juni 2006 ter zitting zal worden behandeld. Voorts is ter zitting gebleken dat het bestuur van het stadsdeel voornemens is op korte termijn een beslissing op bezwaar inzake voormelde bouwvergunning eerste fase te nemen. Indien het plandeel niet wordt geschorst brengt dit naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter met zich dat bij de beslissing op bezwaar voornoemde weigeringsgrond zich niet meer voordoet. Zolang het bestemmingsplan in werking is, geldt dit als het toetsingskader voor de te nemen beslissing op bezwaar. Gelet op de uitspraak van 21 december 1999, in zaak no. H01.99.0245 (AB 2000, 78 en BR 2000, blz 491) zal dit niet veranderen na een eventuele vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van bestemmingsplan. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat, anders dan verweerder en de stadsdeelraad stellen, onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel derhalve niet zijn uit te sluiten. Dat de vereiste bouwvergunning tweede fase nog moet worden aangevraagd en dat zonder deze vergunning ter plaatse niet mag worden gebouwd, maakt dit niet anders. Nu niet is gebleken van een zwaarwegend belang dat aan schorsing van het plandeel in de weg staat en de uitspraak in de hoofdzaak op relatief korte termijn is te verwachten, acht de Voorzitter, mede gelet op de complexiteit van de zaak, termen aanwezig het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen (Mx+Bh)" bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.7. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek, voor zover ingediend door [verzoeker A], in te willigen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-10460, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen (Mx+Bh)";
II. wijst het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], voor zover ingediend door [verzoeker B], af;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2006