200507788/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rijswijk,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4578 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.
Bij besluit van 2 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een loopbrug op het perceel kadastraal bekend gemeente Rijswijk, sectie […], nrs. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2005, verzonden op 29 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2006, waar appellante in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.J. Boddé en F. Jong, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tauro V B.V.", vertegenwoordigd door [adjunct-directeur].
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien de vergunning in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Hoornwijck" worden in dit artikel in hoofdlijnen de doeleinden van het bestemmingsplan aangegeven en de wijze waarop de realisering van deze doeleinden wordt nagestreefd. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het beleid gericht op ontwikkeling van grootschalige kantoor- en bedrijfsbebouwing in een op de kaart, blad 2, aangegeven buitenschil en kleinschalige kantoor-, bedrijfs- en woonbebouwing in een binnenschil. De bebouwingsschillen zijn op hun beurt onderverdeeld in deelgebieden. Deze deelgebieden zijn deels op de kaart, blad 1, als bestemming en deels op de kaart, blad 2, "ruimtelijke en functionele structuur" neergelegd en zullen in de beschrijving in hoofdlijnen behorende bij de bestemming nader worden beschreven. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, worden de stadsautoweg naar Ypenburg en de centrale ontsluitingsweg voorzien van laanbeplanting teneinde de ontsluitingsstructuur te benadrukken en aansluiting te zoeken bij de landgoederenstructuur. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, vormt de centrale ontsluitingsweg de scheiding tussen de buitenschil en de binnenschil. Ingevolge artikel 6, lid A I, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Kantoren en Bedrijfsdoeleinden -KB-" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, kantoren, (….) wijkverbindings- wijkontsluitings-, bedrijfsontsluitingswegen, (….) groenvoorzieningen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid A II. Ingevolge artikel 6, lid A II, aanhef en onder 1a., van de planvoorschriften gelden met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 (beschrijving in hoofdlijnen, gemeenschappelijk aan alle bestemmingen) met betrekking tot bovengenoemde bestemmingen, de volgende hoofdlijnen van beleid: (….) deelgebied I: dit deelgebied biedt de mogelijkheid voor kantoor- en bedrijfsdoeleinden, waarbij de totale bruto-bedrijfsvloeroppervlakte aan kantoren ten hoogste 50.000 m² b.v.o. mag bedragen en de bebouwing in maximaal zes lagen is toegestaan.
Ingevolge artikel 6, lid B, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op de in lid A I bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid A I genoemde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat het bepaalde in lid A II (Beschrijving in hoofdlijnen), alsmede het bepaalde in artikel 3 (Beschrijving in hoofdlijnen, gemeenschappelijk aan alle bestemmingen) van toepassing is.
2.3. Op het perceel rust de bestemming "Kantoren en Bedrijfsdoeleinden -KB- ". Het perceel maakt deel uit van deelgebied I en ligt op de grens van de zogenoemde buiten- en binnenschil. De loopbrug is voorzien tussen twee kantoorgebouwen, waarvoor op 7 november 2000 een inmiddels onherroepelijke bouwvergunning is verleend, en zal ter hoogte van de begane grond worden opgericht.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning had moeten worden geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat het perceel is bestemd voor een ontsluitingsweg met laanbeplanting en dat ter plaatse geen loopbrug ten behoeve van kantoorgebouwen mag worden opgericht.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 3 van de planvoorschriften en de daarbij horende aanduiding op de plankaart geen concrete norm met zich brengt ten aanzien van de situering van de kantoorgebouwen en de ontsluitingsweg en dat hetgeen hierin is neergelegd slechts kan worden opgevat als een aantal uitgangspunten die de planwetgever gehanteerd wil zien bij de invulling van het gehele plangebied. Artikel 6, lid A II, van de planvoorschriften bevat evenmin een dergelijke concrete norm. Met de rechtbank moet voorts worden geoordeeld dat de verwijzing naar artikel 3 in artikel 6, lid B, van de planvoorschriften niet zo kan worden opgevat dat daardoor de in artikel 3 neergelegde uitgangspunten, een beperking, dan wel een nadere normering van de concrete bebouwingsmogelijkheden met zich brengen. Anders dan appellante betoogt, brengt het enkele feit dat de beschrijving in hoofdlijnen, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, is vervat in planvoorschriften niet reeds met zich dat deze beschrijving een toetsingskader als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet vormt. De beschrijving in hoofdlijnen bevat, gelet op de bewoordingen hiervan, in dit geval geen beperking van de planologische mogelijkheden op het perceel, als gevolg waarvan alleen een ontsluitingsweg ter plaatse zou zijn toegestaan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006