200603680/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Seatrade Management B.V.", gevestigd te Groningen,
verzoekster,
de staatssecretaris voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-Inspectie Regio Noord),
verweerder.
Bij besluit van 10 april 2006 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 (hierna: het Boas) in samenhang met artikel 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 (hierna: de Rlk) en voorschrift 6.1.1 van de bijlage bij deze regeling. De dwangsom is gesteld op overtreding van deze bepalingen indien en voor zover het lekverlies van koudemiddelen per schip over een jaar een bij dat jaar behorend lekpercentage overschrijdt, zoals aangegeven in een bijgaande tabel.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, ir. A. Bonte en H.H. Taatgen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. de Jonge, mr. J. van Meggelen en C. Spelt, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. De dwangsom is vastgesteld op € 31.250,00 per kilogram CFK-11 equivalent per schip per jaar indien wordt geconstateerd dat in strijd met artikel 5, eerste lid, van het Boas in samenhang met artikel 6 van de Rlk en voorschrift 6.1.1 van de bijlage bij deze regeling het lekverlies van koudemiddelen een bij dat kalenderjaar behorend lekpercentage overschrijdt. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 1.000.000,00. De begunstigingstermijn bedraagt zes maanden.
2.2. Verzoekster is van mening dat verweerder niet bevoegd is handhavend op te treden op grond van het Boas en de Rlk. Het Boas en de Rlk zijn volgens haar niet van toepassing op zeeschepen, al dan niet buiten territoriale wateren. Ook is de Rlk volgens verzoekster ongeschikt voor de zeescheepvaart. Verder zijn haars inziens de door verweerder gekozen lekpercentages willekeurig en is het onmogelijk om binnen de door verweerder gestelde begunstigingstermijn maatregelen te treffen om aan die lekpercentages te kunnen voldoen.
2.3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Boas is het verboden gereguleerde stoffen bedrijfsmatig toe te passen of voorhanden te hebben in apparatuur, indien die apparatuur onvoldoende lekdicht is.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, worden bij ministeriële regeling regels gegeven om lekkage van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken.
Ingevolge artikel 6 van de Rlk, voor zover hier van belang, neemt de beheerder van een koelinstallatie, de persoon die beschikt over een erkenningsbewijs als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten of de persoon, belast met het beheer van een koelinstallatie, die in dienst is van een onderneming die over een zodanig erkenningsbewijs beschikt, paragraaf 6 van de bij deze regeling behorende bijlage in acht.
Ingevolge voorschrift 6.1.1 van de bijlage bij de Rlk dient de beheerder van een koelinstallatie zorg te dragen voor een zodanig beheer van deze installatie dat verlies van koudemiddel voorkomen wordt.
2.4. Verweerder heeft begin 2005 onderzoek verricht naar het koudemiddelenverbruik van zeeschepen. Aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek heeft hij een lekverlies van meer dan 40% als onvoldoende lekdicht beschouwd. Naar aanleiding van informatie van verzoekster over haar schepen over de jaren 2002, 2003 en 2004 heeft verweerder geconstateerd dat in totaal negen schepen niet aan deze norm voldoen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat diverse technische en beheersmaatregelen denkbaar zijn om aan de last te voldoen. Verder heeft verweerder bepaald dat voor de kalenderjaren 2006, 2007, 2008 een maximaal lekverlies over die kalenderjaren is toegestaan van respectievelijk 30, 25 en 20%.
2.5. Nog daargelaten de vraag of het Boas en de Rlk van toepassing zijn op zeeschepen, al dan niet buiten territoriale wateren, en of door verweerder een lekverlies van meer dan 40% als onvoldoende lekdicht kon worden beschouwd, overweegt de Voorzitter het volgende.
Onvoldoende duidelijk is in hoeverre de door verweerder genoemde maatregelen haalbaar zijn en of er andere maatregelen mogelijk zijn om
aan het door verweerder gewenste lekpercentage te kunnen voldoen. Hierbij komt dat het, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet duidelijk is of verzoekster aan een lekpercentage van 40% of 30% dient te voldoen om verbeuring van dwangsommen te voorkomen en waarop de lekpercentages voor de jaren 2006, 2007 en 2008 zijn gebaseerd. Gelet op het vorenstaande is evenmin zeker of maatregelen kunnen worden getroffen binnen de gestelde begunstigingstermijn.
Uit het bestreden besluit blijkt voorts dat, in het geval dat het te beoordelen jaar verschillende kalenderjaren bestrijkt, het maximaal toegestane lekverlies naar rato wordt berekend. Dit houdt in dat een bepaalde hoeveelheid lekverlies gedurende een gedeelte van een kalenderjaar kan leiden tot overschrijding van het - naar rato - berekende lekpercentage, terwijl toch voldaan wordt aan het lekpercentage voor het desbetreffende kalenderjaar. Dit acht de Voorzitter onwenselijk.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-Inspectie) van 10 april 2006, kenmerk DB/2006.257407/ms, tot zes weken na de beslissing op het door verzoekster bij verweerder ingediende bezwaarschrift;
II. veroordeelt de staatssecretaris voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-Inspectie) tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-Inspectie) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-Inspectie) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Heijstek-van Leussen
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2006