ECLI:NL:RVS:2006:AX9069

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510229/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie voor ingrijpende voorzieningen in de Wagenstraat te 's Gravenhage

In deze zaak gaat het om de intrekking van een subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan een woning in de Wagenstraat te 's Gravenhage. Het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden heeft op 2 april 2004 de eerder verleende subsidie, die op 22 oktober 2001 was toegekend, ingetrokken. De reden voor deze intrekking was dat de subsidie-ontvanger, de stichting 'Stichting Behoud Waardevol Erfgoed', de woning niet meer in eigendom had ten tijde van de intrekking. De stichting had de woning op 17 april 2003 verkocht, terwijl de werkzaamheden waarvoor de subsidie was verleend, nog niet waren voltooid. De rechtbank 's Gravenhage verklaarde het beroep van de stichting tegen de intrekking van de subsidie ongegrond, waarna de stichting hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de subsidie in te trekken, omdat de stichting niet voldeed aan de voorwaarden die aan de subsidie waren verbonden. Volgens de verordening moest de subsidie-ontvanger de woning in eigendom hebben op het moment van de gereedmelding van de werkzaamheden. De stichting betoogde dat de intrekking onterecht was, omdat de werkzaamheden wel waren uitgevoerd, maar de Raad van State oordeelde dat de stichting bewust het risico had genomen dat de subsidie zou worden ingetrokken door de woning voortijdig te verkopen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak voor subsidie-ontvangers om zich aan de voorwaarden te houden en benadrukt dat het dagelijks bestuur in redelijkheid kan besluiten tot intrekking van subsidies wanneer niet aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Uitspraak

200510229/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Behoud Waardevol Erfgoed", gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/5146 van de rechtbank 's Gravenhage van 3 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2004, voor zover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden (hierna: het dagelijks bestuur) de bij besluit van 22 oktober 2001 verleende subsidie voor ingrijpende voorzieningen voor een woning in de Wagenstraat op het perceel met het kadastrale objectnummer 's Gravenhage I I 02966 A 0011 ingetrokken.
Bij besluit van 23 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2005, verzonden op 4 november 2005, heeft de rechtbank 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter] van het bestuur van de stichting, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. L.S.C. Anemaet-Laurens en mr. E. Veldman, beiden ambtenaar van het stadsgewest, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Stadsgewestelijke verordening Woninggebonden Subsidies 1998 (hierna: de verordening) meldt de subsidie-ontvanger door tussenkomst van burgemeester en wethouders aan het dagelijks bestuur dat de te bouwen woning, standplaats, woonwagen of lift gereed is, dan wel dat de werkzaamheden zijn voltooid.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder 1 van de verordening, voor zover thans van belang, gaat de gereedmelding als bedoeld in artikel 25, indien deze betrekking heeft op een koopwoning, vergezeld van een bewijs van eigendom in de vorm van een afdruk van de akte als bedoeld in artikel 3:89 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 33, van de verordening geschieden de intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling overeenkomstig afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de verordening kan het dagelijks bestuur aan een eigenaar van een particuliere huurwoning subsidie verlenen voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan een verhuurde woning.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, onder 1, van de verordening gaat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 52 in ieder geval vergezeld van een bewijs van eigendom blijkend uit een authentiek afschrift van de koopakte en een gewaarmerkt recent uittreksel uit de kadastrale legger.
Ingevolge artikel 61 van de verordening kan het dagelijks bestuur, indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze verordening naar het oordeel van het dagelijks bestuur zou leiden tot een onredelijke beslissing, afwijken van het bepaalde in deze verordening.
2.2.    Vaststaat dat op 17 april 2003 de eigendomsakte is gepasseerd met betrekking tot de woning in de Wagenstraat met het kadastrale objectnummer 's Gravenhage I I 02966 A 0011, waar het intrekkingsbesluit betrekking op heeft. Appellante had deze woning ten tijde van het besluit van 2 april 2004 niet meer in eigendom.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur toepassing had dienen te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 61 van de verordening en dat het de subsidie voor de betrokken woning ten onrechte heeft ingetrokken. Hiertoe voert zij aan dat alle werkzaamheden waarvoor de subsidie was verleend na de eigendomsoverdracht daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Hiermee is volgens appellante voldaan aan het doel van het eigendomsvereiste, te weten dat is verzekerd dat het bouwplan waarvoor subsidie wordt verleend, daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Voorts voert zij aan dat de stichting door de intrekking van de subsidie onredelijk nadeel lijdt.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 27, aanhef en onder 1, van de verordening gaat de gereedmelding, indien deze betrekking heeft op een koopwoning, vergezeld van een bewijs van eigendom in de vorm van een afdruk van de akte als bedoeld in artikel 3:89 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit vloeit voort dat bij de gereedmelding de woning in eigendom moet toebehoren aan de subsidie-ontvanger. Nu de betrokken woning reeds in eigendom was overgedragen vóór de voltooiing van de werkzaamheden waarvoor subsidie was verleend en de gereedmelding daarvan, was het dagelijks bestuur, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd de voor de onderhavige woning verleende subsidie in te trekken.
Uit een aan het dagelijks bestuur gerichte brief van appellante van 16 oktober 2003 blijkt voorts dat appellante ten tijde van de eigendomsoverdracht wist dat zij in strijd met de subsidievoorwaarden in de verordening handelde. Appellante heeft ook niet betwist dat zij al eerder door het dagelijks bestuur was gewaarschuwd dat zij geen recht op subsidie zou hebben indien zij de woning vóór de oplevering en de gereedmelding van de werkzaamheden zou verkopen. Desondanks heeft appellante de woning voortijdig verkocht. Appellante heeft, naar zij ter zitting heeft erkend, derhalve bewust het risico genomen dat de subsidie zou worden ingetrokken. Dat zij genoodzaakt was de woning vóór de oplevering en de gereedmelding te verkopen teneinde een lening ter financiering van de restauratie van een ander pand te verkrijgen, is een omstandigheid die voor rekening van appellante dient te blijven. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan de hardheidsclausule vervat in artikel 61 van de verordening. Het dagelijks bestuur heeft de voor de betrokken woning verleende subsidie dan ook in redelijkheid kunnen intrekken.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
164-505.