ECLI:NL:RVS:2006:AX9448

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602942/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente

Op 13 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente een besluit genomen waarin het verzoek van onder meer verzoekers om bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van een inrichting aan de [locatie] te [plaats] deels is afgewezen en deels is toegewezen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Op 18 april 2006 hebben verzoekers de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is op 23 mei 2006 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. M.H. Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa en A. Arends, aanwezig waren. Ook is de vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door [directeuren] en bijgestaan door mr. D. Pool.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek zich richt tegen het besluit van 13 april 2006, voor zover het verzoek om handhaving is afgewezen. De relevante wetgeving, waaronder de Wet milieubeheer, is besproken. De Voorzitter concludeert dat het college van gedeputeerde staten als bevoegd gezag moet worden aangemerkt voor de verlening van een milieuvergunning, en niet het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Dit leidt tot de beslissing om het besluit van 13 april 2006 te schorsen en het college van burgemeester en wethouders te veroordelen in de proceskosten van verzoekers.

In de beslissing wordt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 13 maart 2006 geschorst voor zover het verzoek om handhaving is afgewezen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 644,00 en het griffierecht van € 141,00 aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. Th.G. Drupsteen, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2006.

Uitspraak

200602942/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2006 heeft verweerder het verzoek van onder meer verzoekers van 13 maart 2006 om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting aan de [locatie] te [plaats] deels afgewezen en deels toegewezen.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 april 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa en A. Arends, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [directeuren], bijgestaan door mr. D. Pool.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek richt zich tegen het besluit van 13 april 2006 voor zover daarbij het verzoek om handhaving is afgewezen.
2.2.    In artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer is - voor zover hier van belang - bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuurlijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten voor degene die de inrichting drijft geldende voorschriften.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid. Ingevolge het tweede lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of Onze Minister bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning. Bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) is aan deze bepaling uitvoering gegeven.
2.3.    Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.2, eerste lid, en 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer moet onder bevoegd gezag dat tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving worden verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn om een milieuvergunning te verlenen. Bij uitspraak van heden, in zaak no.
200600330/1heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van de inrichting het college van gedeputeerde staten is aangewezen als bevoegd gezag voor verlening van een milieuvergunning, omdat de inrichting vanwege de aangevraagde uitbreiding met een biogasinstallatie moet worden aangemerkt als een inrichting voor het mengen en thermisch behandelen van van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, als bedoeld in categorie 28.4, onder c, sub 1, zoals dat luidde vóór 29 april 2005, van bijlage I van het Ivb. Dit brengt met zich dat het college van gedeputeerde staten is aangewezen als het bevoegd gezag tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen en niet verweerder.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Omdat de onderhavige zaak op dezelfde dag is behandeld als de zaak met no.
200600330/1en verweerder in die zaak is veroordeeld in de reis- en verblijfskosten van verzoekers, bestaat in deze zaak geen aanleiding voor vergoeding van deze kosten.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 13 maart 2006, voor zover daarbij het verzoek om handhaving van verzoekers is afgewezen;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hof van Twente aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Hof van Twente aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdéénenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Montagne
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
373.