ECLI:NL:RVS:2006:AX9460

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508139/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar sloopvergunning viaducten Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 1 september 2005 het bezwaar van de appellant tegen een sloopvergunning van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vergunning, verleend op 16 januari 2004, betrof de sloop van vier viaducten gelegen aan de Bijlmerdreef en de 's-Gravendijkdreef te Amsterdam. De appellant, die stelt belanghebbende te zijn vanwege een recht van erfpacht, betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de appellant geen direct zicht heeft op de viaducten en te ver van deze viaducten woont om als omwonende in zijn belang te worden geraakt. Bovendien bleek uit gegevens van het kadaster dat het erfpachtrecht van de appellant betrekking heeft op andere percelen dan de percelen waar de viaducten zich bevinden. De Raad van State bevestigt het oordeel van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

200508139/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/3345 en AWB 05/3390 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) het Stadsdeel Zuidoost, Sector Beheer en Milieu, vergunning verleend tot het slopen van 4 viaducten nummers 1019, 1020, 1021 en 1043 gelegen aan de percelen, plaatselijk bekend Bijlmerdreef en de 's-Gravendijkdreef te Amsterdam (hierna: de percelen).
Bij besluit van 16 november 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2005, verzonden op 7 januari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van het dagelijks bestuur van 16 januari 2004 geschorst tot 6 weken na de nieuwe beslissing op bezwaar van het dagelijks bestuur.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur, opnieuw beslissend op het bezwaar van appellant, dit wederom niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2005, verzonden op 6 september 2005, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2006, waar appellant in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en mr. K. Veenendaal, ambtenaar van de gemeente zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In geschil is of de voorzieningenrechter met juistheid heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur het bezwaarschrift van appellant tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Appellant stelt hiertoe onder meer dat hij beschikt over een recht van erfpacht in verband waarmee hij als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
2.3.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4.    De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat appellant vanuit zijn perceel geen direct zicht heeft op de viaducten en dat hij te ver van deze viaducten woont om als omwonende direct in zijn belang te worden geraakt. Voorts blijkt uit de door het de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers te Amsterdam (hierna: het kadaster) aan het college verstrekte gegevens dat appellants recht van erfpacht ziet op andere percelen dan de percelen waaraan de in het onderhavige geding van belang zijnde viaducten zijn gelegen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn erfpachtrecht een ruimere strekking heeft. De enkele stelling dat er een kaart bestaat waarop de juiste gegevens zijn vermeld is daartoe onvoldoende, nu de bedoelde kaart onvindbaar is en ook bij het kadaster niet bekend is. Evenzo terecht heeft de voorzieningenrechter derhalve overwogen dat appellant op die grond niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt en derhalve niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.5.    De overige gronden van appellants hoger beroep zien op inhoudelijke aspecten van het geschil. Gezien bovenstaande kan daaraan niet worden toegekomen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu het hoger beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding voor inwilliging van het ter zitting gedane verzoek om schadevergoeding.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006
313-503.