ECLI:NL:RVS:2006:AX9464

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603519/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor kermisexploitantenterrein in Apeldoorn

Op 22 juni 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van verzoekers tegen de gemeente Apeldoorn. Dit verzoek volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, dat op 14 januari 2005 vrijstelling verleende voor het inrichten van een terrein op de hoek Malkenschoten/Oude Apeldoornseweg tot kermisexploitantenterrein. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen de vrijstelling en de daaropvolgende bouwvergunningen, stelden dat het gebruik van het terrein als bedrijfslocatie hen overlast zou bezorgen.

De rechtbank Zutphen had eerder op 25 april 2006 het beroep van verzoekers ongegrond verklaard. In hun hoger beroep vroegen verzoekers de Voorzitter om een voorlopige voorziening, die op 15 juni 2006 ter zitting werd behandeld. De Voorzitter oordeelde dat het terrein inmiddels geschikt was gemaakt voor het plaatsen van woonwagens en dat het gebruik van het terrein als bedrijfslocatie niet mogelijk was op basis van de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen.

De Voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2006. De Voorzitter, mr. T.M.A. Claessens, en ambtenaar van Staat, mr. S.H. van den Ende, waren aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

200603519/2.
Datum uitspraak: 22 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1781, 05/1782 en 05/1783 van de rechtbank Zutphen van 25 april 2006 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan de gemeente Apeldoorn, voor zover thans van belang, vrijstelling verleend voor het inrichten van het terrein op de hoek Malkenschoten/Oude Apeldoornseweg tot kermisexploitantenterrein (hierna: het terrein).
Bij besluit van 4 februari 2005 heeft het college aan de gemeente Apeldoorn onder vrijstelling bouwvergunning verleend voor het oprichten van standplaatsen en het plaatsen van sanitaire units op het terrein.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 maart 2005, 11 maart 2005 en 6 april 2005 heeft het college aan de gemeente Apeldoorn onder vrijstelling bouwvergunningen verleend ten behoeve van het plaatsen van woonwagens op het terrein.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2005 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2006, verzonden op 27 april 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 23 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2006, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    In de mogelijkheid het terrein geschikt te maken voor het plaatsen van woonwagens, alsmede deze daar te plaatsen, is voorzien met de bestemming "Kermisexploitantenterrein" in het bestemmingsplan "16e partiële herziening bestemmingsplan Malkenschoten", dat thans in zoverre in werking is getreden. In zijn uitspraak van 31 mei 2006, in zaak no.
200602341/2, heeft de Voorzitter geen aanleiding gezien de door verzoekers in die procedure gevraagde voorlopige voorziening te treffen, met uitzondering van de aan een gedeelte van die bestemming gekoppelde aanduiding "kermisbedrijf toegestaan".
2.3.    Ter zitting is gebleken dat het terrein reeds geheel ten behoeve van het plaatsen van woonwagens is ingericht en dat deze ook op het merendeel van de standplaatsen zijn geplaatst. Voorts is komen vast te staan dat het gebruik van het terrein als bedrijfslocatie, waarvan verzoekers overlast vrezen, niet mogelijk is op grond van de hier aan de orde zijnde vrijstellingen en bouwvergunningen. Voor de op dit moment nog bij het college in behandeling zijnde aanvragen om het plaatsen van woonwagens, missen de vrijstellingsbesluiten relevantie, aangezien daarvoor het regime van het in zoverre in werking getreden bestemmingsplan geldt.
2.4.    Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.5.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2006
275.