200508161/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1843 van de rechtbank Breda van 17 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college) appellanten onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de recreatiewoning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te staken en elders woonruimte te betrekken.
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam van 27 oktober 2003 herroepen en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. B. Baan, advocaat te Etten-leur, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.L. van der Molen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen in hoger beroep dat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd omdat geen sprake is van een overtreding.
2.2. Ingevolge de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Nieuw-Ginneken" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Recreatieve woondoeleinden".
Ingevolge de begripsbepalingen van het bestemmingsplan wordt onder permanente bewoning verstaan de bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
Ingevolge artikel 5, sub A, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 27, sub A, van de planvoorschriften zijn de gronden die op plankaart 2 zijn aangewezen voor "Recreatieve woondoeleinden" bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van instandhouding en eventueel herbouw van een aanwezige recreatiewoning.
Ingevolge artikel 27, sub C onder 2 a van de planvoorschriften wordt onder het verboden gebruik van de bouwwerken als bedoeld in artikel 5 in ieder geval begrepen het gebruik voor permanente bewoning.
2.3. Het gebruik van de op het perceel aanwezige recreatiewoning voor permanente bewoning is op grond van de bepalingen van het bestemmingsplan derhalve verboden.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat zij hun hoofdverblijf in de recreatiewoning hebben.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in, onder meer, de uitspraak van 15 maart 2006, in zaak no.
200505705/1levert de inschrijving op een adres in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) aangevuld met een aantal andere omstandigheden, een vermoeden op dat iemand zijn hoofdverblijf op dat adres van inschrijving heeft.
2.4.2. Appellanten hebben erkend dat zij ten tijde van de beslissing op bezwaar in de gba stonden ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats]. Zij hebben echter gesteld dat deze inschrijving tot stand is gekomen als gevolg van een misverstand, hierin gelegen dat zij uit mededelingen van de zijde van de gemeente Alphen-Chaam hebben afgeleid dat zij tot inschrijving op dit adres dienden over te gaan toen zij hun woonruimte in de gemeente Zundert dienden te ontruimen.
Verder is niet weersproken dat appellanten steeds de beschikking hadden over andere woonruimte, eerst een gemeubileerd appartement in de gemeente Breda met een oppervlakte van 100 m², later een als afzonderlijke woning te bewonen gedeelte van een woonboerderij in de gemeente Gilze. De recreatiewoning is een matig geïsoleerde houten barak met een oppervlakte van 45 m², met een laag niveau van voorzieningen, die zich niet of nauwelijks leent om te worden gebruikt voor permanente bewoning.
Voorts moet worden vastgesteld dat tijdens de in de wintermaanden op 11 februari 2003 en 22 december 2005 uitgevoerde controles geen personen in de recreatiewoning zijn aangetroffen, de luiken van de woning gesloten waren en de woning ook verder een onbewoonde indruk maakte. In de periode van 3 weken in mei 2005 zijn weliswaar wel personen aangetroffen, doch in deze periode kan worden verwacht dat de woning recreatief zou worden gebruikt.
2.4.3. Gelet op het vorengaande heeft het college in de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd dat in het onderhavige geval voldoende grond bestond om aan te nemen dat appellanten de recreatiewoning permanent bewoonden. Het besluit op bezwaar berust derhalve niet op een deugdelijke motivering en is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 4 augustus 2004 vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 augustus 2005, 04/1843;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam van 4 augustus 2004, ROB/RM/U4678;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 691,04 (zegge: zeshonderdeenennegentig euro en vier cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Alphen-Chaam aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Alphen-Chaam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Lodder w.g. Van den Brink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006