ECLI:NL:RVS:2006:AX9472

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508453/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling voor hervestiging woning met bedrijfsruimten in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel om vrijstelling te verlenen voor de hervestiging van een woning met bedrijfsruimten. Het college had op 23 maart 2004 besloten om het eerdere besluit van 4 juni 2002, waarin de vrijstelling was geweigerd, te handhaven. Dit besluit was genomen onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van de appellant. De rechtbank Arnhem had op 26 augustus 2005 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2006 behandeld. De appellant betoogde dat het college geen adequate belangenafweging had gemaakt. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank had miskend dat het college van gedeputeerde staten niet op voorhand had uitgesloten dat er medewerking aan het project zou kunnen worden verleend. De Raad van State concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het de vrijstelling had geweigerd, en dat het besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.

Uitspraak

200508453/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/792 van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college), onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, het besluit van 4 juni 2002, waarbij is geweigerd met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen voor de hervestiging van een woning met bedrijfsruimten op het perceel, kadastraal bekend, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant bij brief van 16 april 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door A.J.B. Smit, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In geding is de handhaving door het college van de weigering om vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor de hervestiging van een woning met bedrijfsruimten op een perceel aan de [locatie] te [plaats], gelegen in het agrarische gebied (hierna: het project). Aanleiding voor de hervestiging is de noodzakelijke verplaatsing van het bouwwerk in verband met verbreding van de rijksweg A2.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen adequate belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
2.2.1.    Het betoog van appellant slaagt. De rechtbank is zonder meer uitgegaan van de veronderstelling dat het college van gedeputeerde staten niet wenste mee te werken aan het project. Uit de stukken blijkt echter dat het college van gedeputeerde staten niet op voorhand heeft uitgesloten dat ten behoeve van het project, in afwijking van het provinciale beleid, een verklaring van geen bezwaar zou kunnen worden afgegeven, indien geen alternatieve locatie voor het project te vinden was. Voorts staat vast dat het college van burgemeester en wethouders geruime tijd niet volstrekt afwijzend stond tegenover het verlenen van medewerking aan het project. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het college opdracht heeft gegeven een ruimtelijke onderbouwing voor het project op te stellen. Het college heeft desalniettemin besloten medewerking aan het verlenen van vrijstelling alsnog te weigeren. Het heeft daartoe overwogen dat voor het bouwplan aan de [locatie] onvoldoende draagvlak bestaat, dat er mogelijkheden op de bestaande markt zijn en dat er wellicht andere locaties zijn waar het bouwplan beter inpasbaar is. In bezwaar heeft het college, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 26 augustus 2002, de weigering gehandhaafd. Het college heeft daartoe bij wijze van aanvullende motivering overwogen dat, mede gezien de ingekomen zienswijzen, geconcludeerd moet worden dat het doorzetten van de procedure een heilloze weg is die zeer waarschijnlijk niet tot het beoogde resultaat zal leiden. Voorts heeft het college overwogen dat inmiddels aan de Weteringshoek een alternatieve locatie is gevonden. In het besluit op bezwaar heeft het college er geen blijk van gegeven de belangen, enerzijds van de omwonenden, die een zienswijze hebben ingediend, en anderzijds van appellant, bij een spoedige hervestiging van zijn woning en bedrijf op de bewuste locatie, te hebben afgewogen. Mede gelet op de hierboven geschetste voorgeschiedenis had het op de weg van het college gelegen een meer uitgebreide motivering aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. De Afdeling neemt daarbij mede in aanmerking dat op de locatie aan de Weteringshoek enkel een woning zonder bedrijfsruimten kan worden gebouwd. De rechtbank heeft aldus miskend dat het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 23 maart 2004 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2005, no. 04/792;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 23 maart 2004, kenmerk B1207500041;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: duizend tweehonderachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maasdriel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Maasdriel aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006
17-392.