ECLI:NL:RVS:2006:AY0337

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600092/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Hoogt II' vastgesteld door gemeenteraad van Loon op Zand

Op 5 juli 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'De Hoogt II', vastgesteld door de gemeenteraad van Loon op Zand op 28 april 2005. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant had op 8 november 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij bezwaar maakte tegen de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2 van de planvoorschriften, en stelde dat het plan niet voldeed aan het Besluit luchtkwaliteit. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. B.J. Berton en de verweerder werd vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie.

De Afdeling overwoog dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing blijft. De beroepsgrond van de appellant, gericht tegen de vrijstellingsbevoegdheid, steunde niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze, waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door verweerder niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelde dat de toegestane bouwhoogte van 7 meter in zone C in de ruimtelijke structuur van de omgeving paste en dat de afstand van 30 meter tussen de bebouwing en de woningen aan de Bergstraat voldoende was om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond werd verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200600092/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Loon op Zand, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 maart 2005, het bestemmingsplan "De Hoogt II" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 november 2005, no. 1101055, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2006.
Bij brief van 17 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. B.J. Berton, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Loon op Zand, vertegenwoordigd door ing. A. Barkane, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    In zijn beroepschrift geeft appellant aan bezwaar te hebben tegen de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2 van de planvoorschriften, met toepassing waarvan in zone C achter zijn woning bedrijvigheid van milieucategorie 3 kan worden toegestaan. Tevens stelt appellant, evenals in zijn bedenkingen, dat het plan niet voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit.
2.2.1.    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen.
2.2.2.    De beroepsgrond, gericht tegen artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2 van de planvoorschriften (de vrijstellingsbevoegdheid) steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
De beroepsgrond betreffende strijdigheid met het Besluit luchtkwaliteit betreft een argument ter ondersteuning van een bezwaar tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Nu appellant in zijn zienswijze niet de aanvaardbaarheid van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" als zodanig heeft bestreden, maar slechts is opgekomen tegen aspecten van het plandeel met deze bestemming in de zone C achter zijn woning, steunt deze beroepsgrond niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Voorts doen zich ten aanzien van deze beroepsgronden geen van de in overweging 2.2.1 genoemde omstandigheden voor. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.4.    Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de westelijke rand van de kern Loon op Zand. Het plangebied is gelegen tussen bestaand stedelijk gebied en de provinciale weg N261.
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant, voor zover ontvankelijk, stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de toegestane bouwhoogte en de ligging van de bebouwingsgrens van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in zone C direct achter de woningen aan de Bergstraat. Voorts heeft verweerder ten onrechte goedkeuring verleend aan dit plandeel, voor zover niet aan een bredere strook de aanduiding 'groen met afschermende functie' is toegekend.
De toegestane bouwhoogte van zeven meter in zone C direct achter zijn perceel sluit naar de stelling van appellant niet aan bij de aanwezige woningen, omdat van een bedrijfsgebouw met een plat dak met een hoogte van zeven meter een geheel andere ruimtelijke uitstraling uitgaat.
De ligging van de bebouwingsgrens van dit plandeel acht hij evenmin aanvaardbaar. Voorts biedt de aanduiding "groen met een afschermende functie" onvoldoende bescherming voor de woningen aan de Bergstraat. Appellant vreest mitsdien voor de aantasting van het woon- en leefklimaat op zijn perceel door visuele hinder en stank- en geluidhinder, dan wel voor een belemmering van de door hem gewenste mogelijkheid om op zijn perceel tussen no. 17 en 19  een nieuwe woning te bouwen. Hij wijst in dat verband op de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure).
Het standpunt van verweerder
2.6.    Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Het aanzicht ter plaatse van de woning van appellant zal volgens verweerder niet in die mate veranderen dat een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat.
Verweerder stelt met de gemeenteraad dat de verbreding van de groenstrook en de bepaling van de bebouwingsgrens is afgestemd op de zonering zoals voorgestaan in de VNG-brochure. Hij acht voorts de toegestane bouwhoogte niet onredelijk, nu het terrein is gelegen binnen de bebouwde kom en er wordt aangesloten bij de bouwhoogte van de woningen aan de Bergstraat. Het verlagen van deze bouwhoogte staat op gespannen voet met het beleid van verweerder dat beschikbare ruimte op bedrijventerreinen zorgvuldig en efficiënt moet worden benut.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden" aangegeven gronden bestemd voor: (…)
c    in de op de plankaart aangegeven zone C:
- bedrijfsdoeleinden in milieucategorie 2 en 3 zoals aangegeven in     de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten,     waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "maximale     toegestane milieucategorie" uitsluitend bedrijfsdoeleinden in     milieucategorie 2 zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de doeleindenomschrijving voor bedrijvigheid die in de Staat van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in een milieucategorie die niet is toegestaan op het desbetreffende bouwperceel, met dien verstande dat:
- de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te     stellen is met de in lid 1 toegelaten milieucategorieën;
- vrijstelling uitsluitend is toegestaan in bedrijvigheid die maximaal     één categorie hoger is ingedeeld dan de maximaal toelaatbare     milieucategorie.
Ingevolge artikel 3.2, onder d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de hoogte van bedrijfsgebouwen in zone C niet minder dan 7 meter en niet meer dan 9 meter bedragen, tenzij op de plankaart anders is aangeven.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder i, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden" aangegeven gronden uitsluitend bestemd voor afschermende groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "groen met afschermende functie".
Ingevolge artikel 3.1, onder e, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de aanduiding "groen met afschermende functie" op de plankaart geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
2.7.2.    Op de plankaart is ten aanzien van de maximale hoogte in meters in zone C de aanduiding "7" opgenomen. De woning aan de [locatie] bestaat uit twee bouwlagen en een schuin dak en heeft een hoogte van ongeveer 7 meter. De afstand tussen de bebouwingsgrens in zone C en de achtergevels van de huidige woningen aan de [locaties] bedraagt ongeveer 30 tot 40 meter.  Op de plankaart is in zone C als maximale toegestane milieucategorie de aanduiding "2" opgenomen.
Aan een gedeelte tussen de perceelsgrenzen van de woningen aan de Bergstraat en de bebouwingsgrens is de aanduiding "groen met afschermende functie" toegekend. De groenstrook heeft een breedte van ongeveer 8 meter ter hoogte van de woningen [locaties]. Deze groenstrook is gesitueerd op een afstand van ongeveer 6 tot 8 meter van de perceelsgrens van appellant en op een afstand van ongeveer 15 meter van de achtergevel van zijn woning.
2.7.3.    In paragraaf 3.2 van het streekplan "Brabant in Balans", zoals herzien op 3 december 2004, is als hoofdlijnvisie opgenomen dat in het kader van zuinig ruimtegebruik een sterk accent wordt gelegd op inbreiden, herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. In dat verband staat vermeld dat aandacht moet worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen - zoals het bouwen in de hoogte - bieden om ruimtegebruik te intensiveren. Deze visie geldt onder meer voor het ruimtegebruik op bedrijventerreinen.
2.7.4.    De VNG-brochure beveelt voor bedrijven van milieucategorie 2 aan om een afstand van tenminste 30 meter tussen een bedrijf en een rustige woonwijk aan te houden. Voor bedrijven van milieucategorie 3 wordt een afstand van tenminste 50 meter aanbevolen. Voorts staat vermeld dat de milieubelasting van bedrijven kan afwijken ten opzichte van het gemiddelde bedrijfstype.
2.7.5.     Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen heeft de gemeenteraad het plan op enkele onderdelen aangepast. Zo is in zone C in beginsel slechts bedrijvigheid van ten hoogste milieucategorie 2 toegestaan. Voorts is de bouwhoogte in zone C verlaagd naar 7 meter. Tevens is de aanduiding "groen met afschermende functie" ter plaatse van de woningen aan de [locaties] verbreed en is de aanduiding "bebouwingsgrens II" in zone C verlegd.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    In aanmerking genomen de ligging in stedelijk gebied, het reeds aanwezige bedrijventerrein "de Hoogt I" en de bouwhoogte van de woningen aan de Bergstraat, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegelaten bouwhoogte van 7 meter in zone C in de ruimtelijke structuur van de omgeving past.
Verweerder heeft zich voorts, gelet op de tussengelegen afstanden en de omvang van de groenstrook, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van appellant slechts in beperkte mate zal worden aangetast. Bij afweging van het belang van appellant en het belang dat is gediend met het zuinig gebruik van ruimte op bedrijventerreinen, heeft verweerder in redelijkheid aan laatstbedoeld belang overwegende betekenis kunnen toekennen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het beleid ten aanzien van zuinig ruimtegebruik in het algemeen passend is.
Wat betreft de vrees voor geluid- en stankhinder overweegt de Afdeling dat de afstand van 30 meter aansluit bij de in de VNG- brochure aanbevolen afstand. De VNG-brochure gaat er bovendien vanuit dat een bedrijf de kenmerken kan vertonen van een lagere categorie dan de categorie waar het desbetreffende bedrijfstype toe behoort. Nu de vrijstellingsbepaling van artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2 van de planvoorschriften ten aanzien van het in geding zijnde plandeel ziet op bedrijvigheid van ten hoogste milieucategorie 3, die naar aard en invloed gelijk te stellen is aan bedrijvigheid van milieucategorie 2, waardoor deze bedrijvigheid een gelijke milieuhinder met zich brengt als die van milieucategorie 2, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan wat betreft de ligging van "bebouwingsgrens II", gelet op de eventuele gevolgen voor het woon- en leefklimaat, niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Dit geldt eveneens ten aanzien van de door appellant gewenste nieuwe woning. Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat, indien daartoe een plan wordt opgesteld, de achtergevelrooilijn ter plaatse van de nieuw te bouwen woning naast no. 17 zal aansluiten bij die van de nrs. 15 tot en met 17, waardoor de afstand tussen de bebouwingsgrens en de gevel van de nieuwe woning eveneens ten minste 30 meter bedraagt. Derhalve behoeft het plan evenmin aan de bouw van de woning in de weg te staan.
2.8.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 2 van de planvoorschriften en het Besluit luchtkwaliteit betreft;
II.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
270-516.