200508688/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beide te [plaats], gemeente Boxmeer;
2. het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 7 juni 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer het wijzigingsplan "Kom Vierlingsbeek" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, no. 1110194, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 14 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2005, en appellant sub 2 bij brief van 13 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2005, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 november 2005.
Bij brief van 20 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2006, waar appellanten sub 1, in de persoon van [appellanten], en bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, appellant sub 2, vertegenwoordigd door P.G.C. Claassen, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. J.H.M. van Cuyck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. D. Pool.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan - voor zover hier van belang - een belanghebbende tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten inzake goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders tot wijziging van een bestemmingsplan, beroep instellen bij de Afdeling. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.1. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel aan de [locatie sub 1] waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft. Reeds dit feit maakt dat hij een rechtstreeks bij het wijzigingsplan betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.2.2. Maeselandt B.V. is als projectontwikkelaar met de eigenaar van het perceel een optie overeengekomen met het oog op het ter plaatse realiseren van drie vrijstaande woningen. Maeselandt B.V. heeft bij het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer het schriftelijke verzoek ingediend om gebruik te maken van zijn wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het realiseren van drie vrijstaande woningen op het perceel. De Afdeling acht het bestaan van een overeengekomen optierecht niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De omstandigheid dat Maeselandt B.V. een verzoek tot gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid heeft gedaan, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Hierbij is in aanmerking genomen dat het verzoek van Maeselandt B.V. geen noodzakelijke voorwaarde is voor het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken. In verband hiermee kan zij ook niet worden beschouwd als geadresseerde van het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan of van het daarop betrekking hebbende besluit van verweerder. De Afdeling komt tot de slotsom dat zij geen rechtstreeks bij het wijzigingsplan betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Maeselandt B.V. is derhalve niet-ontvankelijk in haar beroep.
2.3. Het wijzigingsplan is gericht op het wijzigen van de bestemming van het perceel gelegen aan de Klaphekken te Vierlingsbeek van "Agrarisch gebied" in "Woondoeleinden (in de aangegeven klassen)" ten behoeve van de bouw van maximaal drie vrijstaande woningen. Het plan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 18, lid E, onder I, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kom Vierlingsbeek 1997".
Toetsingskader van de Afdeling
2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer
2.5. [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan. Zij stellen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat het college op onjuiste wijze van zijn wijzigingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt, aangezien hij zich niet heeft gehouden aan de inzet op de plankaart.
2.5.1. [appellant sub 1] betoogt verder dat met de in het plan aangehouden afstand van 33 meter van de grens van het terrein van het schildersbedrijf tot het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) opgenomen voorkeursafstand van 50 meter. Dit gezien de geringe activiteiten die op het terrein plaatsvinden waardoor het schildersbedrijf niet kan worden aangemerkt als een 'gemiddeld' bouwbedrijf. De meeste hinder wordt volgens hem niet veroorzaakt door de bedrijfswerkzaamheden maar door aan- en afrijdend verkeer aan de andere kant van het bedrijfsterrein, op een afstand van meer dan 50 meter van het plangebied. Tevens kan de wijk waarin het plangebied zich bevindt, niet worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Bewoners die eveneens op een afstand van ongeveer 33 meter van het bedrijfsterrein wonen, hebben al vele jaren geen klachten ten aanzien van het schildersbedrijf ingediend, aldus appellanten.
2.5.2. Het college betoogt voorts dat hij, gelet op het advies van Adviesbureau Tonnaer van 10 januari 2005, aan zijn motiveringsplicht inzake de afwijking van de voorkeursgrenswaarde van de VNG-brochure heeft voldaan.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder acht het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft aan het plan goedkeuring onthouden.
2.6.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit, waarbij hij goedkeuring heeft onthouden aan het plan, overwogen dat het college op onjuiste wijze van zijn wijzigingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt, nu sprake is van een inzet op de plankaart voor het in geding zijnde perceel aan de Klaphekken. In het verweerschrift heeft verweerder echter erkend dat een inzet op de plankaart als bedoeld in artikel 18, lid E onder I, aanhef en onder 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Vierlingsbeek 1997" uitsluitend van toepassing is voor een perceel aan de Staaiweg en dus niet voor het in geding zijnde perceel aan de Klaphekken. Er is derhalve in zoverre geen reden tot onthouding van goedkeuring aan het plan, aldus verweerder.
2.6.2. Volgens verweerder is het feit dat het schildersbedrijf voldoet aan de voorschriften van het Besluit Bouw- en houtbedrijven milieubeheer geen reden om in het plan af te wijken van de ingevolge de VNG-brochure geldende voorkeursafstand van 50 meter vanaf de rand van het bedrijfsterrein tot aan de gevels van de nieuwe woningen. Verweerder betrekt hierbij dat niet is gebleken van bijzondere milieumaatregelen ter beperking van de normaal bij dit soort bedrijven te verwachten hinder. Daarnaast staan de nieuwe woningen volgens verweerder, in tegenstelling tot de bestaande woningen, in een rustige woonwijk.
De vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Het plangebied ligt aan de Klaphekken. Het perceel van het schildersbedrijf ligt aan de Grotestraat. De noordwestelijke hoek van dit perceel ligt op ongeveer 18 meter van de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Langs de Grotestraat staan voornamelijk (vrijstaande) woningen en zijn, naast het schildersbedrijf, nog enkele bedrijven gevestigd.
2.7.2. Het schildersbedrijf valt ingevolge artikel 2 van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer onder de reikwijdte van deze regeling en moet dientengevolge voldoen aan de daarin opgenomen voorschriften. Niet betwist is dat het schildersbedrijf hieraan voldoet.
2.7.3. Indien sprake is van een nieuwe planologische situatie geeft de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", voorkeursgrenswaarden voor de hindercirkel die het bedrijf in acht moet nemen ten opzichte van in de nabijheid gelegen gevoelige objecten. De voorkeursgrenswaarden gelden in beginsel tussen de perceelgrens van het bedrijf enerzijds en de gevel van de woning anderzijds. Van deze voorkeursgrenswaarden mag, afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse, gemotiveerd worden afgeweken. Blijkens de stukken valt het schildersbedrijf in categorie 3 van de VNG-brochure met een aanbevolen voorkeursgrenswaarde van 50 meter. In de VNG-brochure wordt uitgegaan van een 'gemiddeld' bedrijf en woningen in een rustige woonwijk met weinig verkeer.
2.7.5. De afstand tussen de perceelgrens van het schildersbedrijf en de gevels van de binnen het plangebied te bouwen woningen is 33 meter. 2.7.6. In het op verzoek van de gemeente Boxmeer uitgebrachte advies van Adviesbureau Tonnaer van 10 januari 2005 staat in de conclusie dat er geen aanleiding is om bij het schildersbedrijf een gerichte milieuzonering conform de VNG-brochure toe te passen, gelet op het feit dat sprake is van een jarenlang bestaande situatie waarbij geen klachten zijn geuit of is gebleken van nadelige gevolgen door de exploitatie van het schildersbedrijf.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. De Afdeling zal vooreerst nagaan of in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.8.1. De gemeenteraad heeft bij het plan de in de VNG-brochure aanbevolen voorkeursafstand van 50 meter als uitgangspunt genomen. Nu deze afstand indicatief van aard is, is afwijking hiervan in beginsel mogelijk, met dien verstande dat een afwijking dient te worden gemotiveerd.
2.8.2. Gezien het feit dat langs de Grotestraat zich voornamelijk woningen bevinden en er, afgezien van het schildersbedrijf, in de omgeving van het plangebied slechts enkele bedrijven zijn gevestigd, acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat sprake is van een rustige woonwijk, niet onredelijk. Appellanten hebben verder niet aangetoond dat het bedrijf niet kan worden aangemerkt als een 'gemiddeld' bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure. De Afdeling betrekt daarbij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bedrijf meer activiteiten verricht dan het enkel uitvoeren van werkzaamheden op locatie. Ter zitting is gebleken dat naast verkeersbewegingen, die verband houden met de bedrijfsactiviteiten, activiteiten plaatsvinden die geluid- en geurhinder veroorzaken. De gemeenteraad heeft bij het bepalen van de afstand tussen het plangebied en het schildersbedrijf verder geen rekening gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten derhalve onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval mocht worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde van 50 meter bij de beoordeling van de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in het plangebied. Het advies van Adviesbureau Tonnaer van 10 januari 2005 bevat geen nadere informatie omtrent de activiteiten en de uitbreidingsmogelijkheden van het schildersbedrijf op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat afwijking van de voorkeursgrenswaarde van 50 meter in dit geval gerechtvaardigd is.
2.8.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De overweging in het bestreden besluit omtrent de inzet op de plankaart, waarvan verweerder de onjuistheid heeft erkend, doet aan de rechtmatigheid van het standpunt omtrent de strijd met een goede ruimtelijke ordening niet af. In hetgeen [appellant sub 1] en het college hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van Maeselandt B.V. niet-ontvankelijk; II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006