ECLI:NL:RVS:2006:AY0387

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509043/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning voor winkels en appartementen in Tubbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo. De voorzieningenrechter had op 20 september 2005 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen op 11 april 2005 een bouwvergunning had verleend aan Vestia Projectontwikkeling B.V. voor het bouwen van winkels en zeven appartementen op het perceel aan de Almeloseweg 7 te Tubbergen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar op 4 augustus 2005 niet-ontvankelijk.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 juni 2006, waarbij de appellant in persoon aanwezig was, vergezeld van een gemachtigde, en het college vertegenwoordigd werd door mr. E.P. Stekelenburg. De appellant betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belanghebbende was bij de verleende vergunning, omdat hij geregistreerd stond op een ander adres. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat de feitelijke situatie bepalend is voor de vraag waar de appellant woont en dat hij op het moment van de beslissing op bezwaar niet in de woning stond geregistreerd.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de appellant geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De afstand van de eigendommen van de appellant tot het bouwperceel was te groot om een rechtstreeks belang te kunnen ontlenen aan de vergunning. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200509043/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/996 en 05/997 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 20 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vestia Projectontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van winkels en zeven appartementen op het perceel, gelegen aan de Almeloseweg 7 te Tubbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2006, waar appellant in persoon, vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Stekelenburg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Het betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat aan de omstandigheid dat appellant in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd staat op het adres [locatie 1] te [plaats] als zodanig geen doorslaggevende betekenis toekomt, doch dat de feitelijke situatie bepalend is voor beantwoording van de vraag waar appellant woont. Uit de in de aangevallen uitspraak opgenomen feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter terecht afgeleid dat appellant ten tijde van de beslissing op bezwaar niet in de woning [locatie 1] woonde en uit dien hoofde dan ook niet als belanghebbende bij de verleende vergunning kan worden beschouwd.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat appellant ten tijde van de beslissing op bezwaar in de woning [locatie 2] te [plaats] woonde. Niet in geschil is dat vanuit de woning [locatie 2] geen zicht is op het bouwplan. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de voorzieningenrechter, zoals appellant heeft betoogd, het zichtcriterium in een dorpsituatie anders dan zoals gebruikelijk is, had moeten uitleggen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere specifieke omstandigheden die leiden tot de slotsom dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant als bewoner van de woning [locatie 2] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
Appellant is eigenaar van het pand [locatie 1] en panden aan de Oranjestraat in [plaats]. De afstand van deze panden tot het perceel bedraagt ten minste 160 meter. Nu deze percelen niet in de onmiddellijke nabijheid van het perceel liggen, kan aan de eigendom van de panden geen rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken belang worden ontleend.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat appellant als verhuurder van winkelruimte noch als winkelier door het bouwplan rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de voorzieningenrechter  terecht geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het primaire besluit, zodat zijn bezwaar daartegen door het college terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
163.