ECLI:NL:RVS:2006:AY3655

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508696/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.A. Offers
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dakterras in Lochem

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem op 14 juli 2000 een bouwvergunning geweigerd voor het vernieuwen van een dakterras op een woning in Lochem. Appellante, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 12 december 2000. De rechtbank Zutphen oordeelde op 15 augustus 2002 dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend, maar dit werd niet aangevochten. In 2004 heeft het college opnieuw de bouwvergunning geweigerd, ditmaal op basis van een bezwaar van een derde partij. De rechtbank heeft op 25 augustus 2005 het beroep van appellante tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 16 juni 2006 is het college vertegenwoordigd door een ambtenaar verschenen, terwijl appellante niet aanwezig was. De Raad van State heeft overwogen dat de aanvraag om bouwvergunning onder de wetgeving van voor 1 januari 2003 valt en dat de beoordeling van de welstandscommissie zorgvuldig is uitgevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het dakterras niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, en dat de omstandigheid dat vergelijkbare dakterrassen in de binnenstad aanwezig zijn, niet leidt tot een andere conclusie. Het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

200508696/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Lochem,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/840 van de rechtbank Zutphen van 25 augustus 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van het dakterras op de woning aan de [locatie] te Lochem.
Bij besluit 12 december 2000 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2002 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) geoordeeld dat de door appellante gevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 12 december 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van 14 juli 2000 herroepen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 mei 2004 heeft het college het door [belanghebbende] tegen de bouwvergunning van rechtswege gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
Bij uitspraak van 25 augustus 2005, verzonden op 6 september 2005, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J.A. Mook, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellante is ter zitting niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Nu de aanvraag om bouwvergunning dateert van voor 1 januari 2003 is ingevolge artikel VII, derde lid, van de wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet (Stb. 2001, 518) van toepassing het recht zoals dat gold op de dag waarop de aanvraag is ingediend.
2.2.    Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van vier schuttingen om een dakterras op het platte dak van de bovenwoning op de [locatie] te Lochem. In geding is slechts de vraag of het uiterlijk en de plaatsing daarvan, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd met redelijke eisen van welstand moeten worden geacht.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies dat het college aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts heeft de rechtbank volgens haar miskend dat aan haar pand in het Integraal Ontwikkelingsplan Binnenstad (hierna: het IOP) de kwalificatie "zeer goed" is toegekend. Ten slotte is het door haar overgelegde deskundigenrapport door de rechtbank onvolledig weergegeven en onvolledig behandeld, aldus appellante. Uit dit rapport volgt volgens haar dat het dakterras voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellante niet in de gelegenheid had behoeven te worden gesteld om op 18 september 2003 bij de bezichtiging van het dakterras vanaf de omliggende straten door de voltallige welstandscommissie aanwezig te zijn. Blijkens het advies van de welstandscommissie van 19 september 2003 is het bouwplan voorbesproken in de vergadering van de welstandscommissie van 4 september 2003. Voorts heeft de rayonarchitect het dakterras op 9 september 2003 met diverse betrokkenen, onder wie appellante, bezichtigd. Appellante is aldus in voldoende mate in de gelegenheid geweest haar standpunt toe te lichten.
2.5.    Het IOP is op 24 juni 2002 door de gemeenteraad vastgesteld en op 18 juli 2002 in werking getreden. Blijkens de tekst van het IOP kan het worden gezien als welstandsnota voor de binnenstad. Ter zitting is toegelicht dat met het IOP wordt beoogd het historische karakter van de binnenstad te versterken. Het IOP bevat een inventarisatie en analyse van de huidige situatie per straat en per pand en in samenhang daarmee de potenties en knelpunten van de binnenstad van Lochem. De inventarisatie betrof volgens het college de algehele uitstraling van de panden zelf, waarbij de bebouwing centraal stond. Niet is ingestoken op het laagste detailniveau zoals individuele schuttingen. Alhoewel dit uit het IOP niet expliciet blijkt, acht de Afdeling dit, mede gelet op het doel van het IOP als globale aanzet voor de toekomstige inrichting van de binnenstad, aannemelijk. Gelet hierop is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de omstandigheid dat het in geding zijnde dakterras al aanwezig was op het moment van de inventarisatie in het kader van het IOP en dat aan het pand de kwalificatie "zeer goed" is toegekend, niet met zich brengt dat het dakterras als zodanig aan redelijke eisen van welstand voldoet.
2.6.    De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat de klimop geen deel uitmaakt van het in geding zijnde bouwwerk en dat aan de bouwvergunning geen beplantingsvoorwaarde kan worden verbonden. Hieruit volgt dat niet is gewaarborgd dat de schuttingen ook in de toekomst begroeid zullen zijn. De matigende invloed van de beplanting op het overheersende karakter van de schuttingen dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten. Blijkens het advies van Platell - Daggenvoorde architectuur dat appellante heeft overgelegd, wordt de begroeiing van de schuttingen door de deskundige echter als een noodzakelijke voorwaarde beschouwd voor de vraag of de schuttingen aan redelijke eisen van welstand voldoen. Nu reeds aan deze voorwaarde geen betekenis kan worden toegekend, was de rechtbank niet gehouden ook de overige onderdelen van het tegenadvies te bespreken.
2.7.    De door appellante aangevoerde omstandigheid dat in de binnenstad van Lochem vergelijkbare dakterrassen aanwezig zijn, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de invulling die het college heeft gegeven aan de hem in deze toekomende beoordelingsvrijheid de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze terrassen en de omgeving waarin deze zich bevinden vergelijkbaar zijn met haar terras.
2.8.    Ook overigens is niet gebleken dat het advies van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkomen gebreken vertoont, zodat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het college dit advies aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.
2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Bošnjakovic
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
410.