ECLI:NL:RVS:2006:AY3683

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604050/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan provincie Zuid-Holland te Zoetermeer

In deze zaak heeft verzoeker, wonend te [woonplaats], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het besluit van 24 juli 2003, waarbij de provincie Zuid-Holland instemde met een saneringsplan voor de verontreiniging aan de Delftsewallen te Zoetermeer. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de reactie van verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, op zijn eerdere verzoek. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. M. Blondelle en drs. M. de Boo, ambtenaren van de provincie.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat de brief van 12 april 2006 van verweerder niet kan worden aangemerkt als een besluit op het verzoek van verzoeker tot intrekking van het saneringsplan. De wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is inmiddels verstreken, waardoor het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Verzoeker heeft zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit geuit in zijn brief van 20 april 2006.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat, ongeacht de twijfels van verweerder over de bevoegdheid tot intrekking van het besluit, er een beslissing moet worden genomen op het verzoek van verzoeker. De voorlopige voorziening die is getroffen, verplicht het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om binnen zes weken na de uitspraak een beslissing te nemen op het verzoek van verzoeker en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Tevens is bepaald dat de provincie Zuid-Holland het griffierecht van € 141,00 aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

200604050/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 12 april 2006 heeft verweerder gereageerd op de brief van verzoeker van 12 februari 2006 waarin hij onder meer heeft verzocht het besluit van 24 juli 2003 tot instemming met het door de provincie Zuid-Holland ingediende saneringsplan inzake het geval van verontreiniging aan de Delftsewallen te Zoetermeer in te trekken.
Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker bij brief van 20 april 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Blondelle en drs. M. de Boo, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoeker kan zich niet verenigen met de reactie op zijn verzoek, zoals weergegeven in de brief van 12 april 2006.
2.2.    De Voorzitter stelt vast dat verzoeker bij brief van 12 februari 2006 in samenhang bezien met en onder verwijzing naar zijn e-mailbericht van 19 januari 2006 verweerder onder meer heeft verzocht het besluit van 24 juli 2003, waarbij is ingestemd met het door de provincie Zuid-Holland ingediende saneringsplan, in te trekken. Bij brief van 12 april 2006 heeft verweerder daarop gereageerd. Daarbij heeft verweerder verzoeker gemeld dat het saneringsplan waarmee is ingestemd niet zal worden uitgevoerd en verzoeker voorts geïnformeerd dat het besluit tot instemming waarschijnlijk eerst zal worden ingetrokken op het moment dat een nieuw saneringsplan is opgesteld. Verweerder heeft hierover ter zitting voorts naar voren gebracht dat hem de bedoeling van het verzoek van 12 februari 2006 niet duidelijk was en dat de reactie van 12 april 2006 door hem wordt beschouwd als een mededeling van informatieve aard.
Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter is de brief van 12 april 2006, mede gelet op de aard van de inhoud daarvan, niet aan te merken als een besluit op het verzoek van 12 februari 2006 tot intrekking van het besluit van 24 juli 2003. De Voorzitter overweegt dan ook dat nog niet door verweerder is beslist op het verzoek van verzoeker.
2.2.1.    De wettelijke termijn waarbinnen, gelet op artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, diende te worden beslist is inmiddels verstreken. Gelet op artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt dit niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld. Voorts kan, gelet op het bepaalde in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht, daartegen bezwaar worden gemaakt zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter moet de brief van verzoeker van 20 april 2006 worden aangemerkt als bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
2.2.2.    Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij betwijfelt of hij beschikt over een wettelijke bevoegdheid tot intrekking van het besluit tot instemming en voorts dat, zo een bevoegdheid daartoe al bestaat, intrekking niet tot het door verzoeker beoogde doel kan leiden. De Voorzitter overweegt dat de vraag of een bevoegdheid tot intrekking in het onderhavige geval rechtens aanwezig is, en mogelijke twijfel of eventuele intrekking van het besluit het door verzoeker gewenste effect heeft, onverlet laten dat een besluit dient te worden genomen op het verzoek tot intrekking. Bij dat besluit kan verweerder voormelde vragen betrekken.
2.3.    Gezien het voorgaande en gelet op het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    treft de voorlopige voorziening dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland wordt opgedragen binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een beslissing te nemen op het verzoek van verzoeker om het besluit van 24 juli 2003, waarbij is ingestemd met het door de provincie Zuid-Holland ingediende saneringsplan betreffende saneringslocatie de Delftsewallen te Zoetermeer, in te trekken, en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Blok
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2006
428.