200601376/2.
Datum uitspraak: 7 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Veere,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 10 januari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, 10e wijziging" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 januari 2006, met kenmerk RMW0600816/126/14, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers sub 1] bij brief van 16 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2006, en [verzoeker sub 2] bij brief van 19 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2006, beroep ingesteld. Voorts hebben verzoekers de Voorzitter in deze brieven verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2], zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Veere, vertegenwoordigd door L.M. Louwerse, ambtenaar van de gemeente, en de Dienst Landelijk Gebied, vertegenwoordigd door mr. drs. H.F.A.M. Schrurmans en B.P. de Kam. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" met de subbestemmingen "landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden (al)" en "landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en agrarische randzone (alr)" in de bestemming "Natuurgebied (N)" met de subbestemming "nb (bos)". De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 14, elfde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingplan "Buitengebied". De wijziging maakt de aanleg van een bos met onder meer ruiterpaden, wandelpaden en een verbindingsdam van het plangebied naar zomerhuizenterrein "Kustlicht I" mogelijk. De Dienst Landelijk Gebied heeft verzocht om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in verband met de uitvoering van een landinrichtingsplan.
2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat daarmee de aanleg van een verbindingsdam van het plangebied naar het zomerhuizenterrein "Kustlicht I" mogelijk wordt gemaakt. Daartoe betogen zij dat de inspraakprocedure misleidend was. Daarbij is het gemeentebestuur volgens verzoekers onzorgvuldig omgesprongen met de belangen van de bewoners van het zomerhuizenterrein. Ten onrechte heeft het gemeentebestuur een aantal onderzoeksrapporten niet aan verzoekers toegezonden, hoewel daarom was verzocht. Volgens verzoekers was de indruk gewekt dat de dam ergens anders zou komen. Zij stellen een alternatieve locatie voor. Door het bouwen van een dam ter plaatse nemen de onveiligheid en de geluidsoverlast toe, aldus verzoekers. Bovendien zijn de parkeervoorzieningen en de infrastructuur niet berekend op extra autoverkeer. Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.5. De verbindingsdam is voorzien in de sloot die is gelegen aan de westkant van het plangebied. Een deel van de sloot maakt deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied". Daarbij was aan de thans aan de orde zijnde gronden de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" met de subbestemmingen "landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden (al)" en "landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en agrarische randzone (alr)" toegekend. Het overige deel van de sloot maakt deel uit van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Zomerhuizenterrein het Kustlicht" waarbij aan dat deel de bestemming "Water" is toegekend.
2.6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak en toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden. Ter plaatse van de subbestemming "al" is voornoemde bestemming tevens bestemd voor het behoud, herstel en/of de versterking van de aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, een en ander zoals is weergegeven op voorschriftenkaart 1. Ter plaatse van de subbestemming "alr" is voornoemde bestemming tevens bestemd voor het behoud, herstel en/of de versterking van de aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, een en ander zoals is weergegeven op voorschriftenkaart 1 en met inachtneming van het karakter van het gebied als agrarische randzone.
Ingevolge het dertiende lid van dit artikel, voor zover thans van belang, is het uit het oogpunt van de aanwezige landschappelijk, natuurwetenschappelijke en/of archeologische waarden verboden op of in de gronden met de subbestemmingen "al"en "alr", voor zover deze gronden op voorschriftenkaart 1 zijn aangeduid als open, nagenoeg onbebouwde gebied, broedgebied voor weidevogels of grasland met bijzondere vegetatie, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders sloten te graven, verbreden of te dempen.
2.7. Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Zomerhuizenterrein het Kustlicht" zijn de op de plankaart voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor watergangen die een functie vervullen in de waterhuishouding van het gebied, met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2 meter zal bedragen.
2.8. Uit artikel 14 van de planvoorschriften, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.6., blijkt dat de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" met genoemde subbestemmingen niet in de weg staat aan de aanleg van een verbindingsdam. De Voorzitter overweegt hierbij dat een aanlegvergunning op grond van artikel 14, dertiende lid, van de planvoorschriften, niet is vereist, aangezien het aanleggen van een verbindingsdam niet kan worden begrepen onder het dempen van sloten als bedoeld in dit artikellid. Ook de bestemming "Water" staat daaraan, blijkens artikel 9 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Zomerhuizenterrein het Kustlicht", zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.7., niet in de weg.
Gelet hierop was de aanleg van een verbindingsdam van het zomerhuizenterrein "Kustlicht I" naar het plangebied reeds mogelijk op grond van de eerdere bestemmingplannen en ontstaat deze mogelijkheid niet bij de inwerkingtreding van dit plan. De Voorzitter is gelet hierop van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook bij schorsing van het thans bestreden besluit zou immers op grond van voornoemde bestemmingsplannen met de aanleg van de verbindingsdam kunnen worden begonnen.
2.9. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2006