200602804/2.
Datum uitspraak: 7 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Maarssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 januari 2004, het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o. partiële herziening 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 september 2004, no. 2004REG002510i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 21 september 2004 bij uitspraak van 24 augustus 2005, zaak no.
200408729/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2006, no. 2006REG000460i, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar [een van de verzoekers], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door N.M. van Hattum, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Maarssen, vertegenwoordigd door mr. D Goris, ambtenaar van de gemeente, en [bedrijf] vertegenwoordigd door [belanghebbende].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het plan omvat een herziening van die plangedeelten van het plan "Herenweg-Gageldijk e.o." van Maarssen, waarvoor een aanpassing of herziening noodzakelijk is naar aanleiding van onthoudingen van goedkeuring, alsmede een aantal ambtshalve aanpassingen. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijven -B-" betreffende het perceel aan de [locatie 1], is het plan herzien, onder meer in die zin dat het bebouwingsvlak op dat perceel is vergroot. Op dit perceel woont [belanghebbende] en is [bedrijf] gevestigd.
2.4. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven -B-" betreffende het perceel aan de [locatie 1]. Zij hebben de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde te voorkomen dat, conform de mogelijkheden uit het bestemmingsplan, tot aan de erfgrens met hun perceel aan de [locatie 2] wordt gebouwd. Voorts vrezen zij dat op het plandeel wederom transportactiviteiten zullen gaan plaatsvinden, terwijl dit in strijd is met de aan het plandeel toegekende bestemming.
2.5. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat geen bouwvergunning is verleend voor het oprichten van bebouwing op voornoemd plandeel, noch een aanvraag daartoe is gedaan. Voorts is door [belanghebbende] verklaard dat geen plannen bestaan om een dergelijke bouwvergunning aan te vragen. Thans bestaat dan ook geen aanleiding voor de vrees dat de gronden aan de erfgrens van verzoekers op korte termijn zullen worden bebouwd. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.6. Overigens is de vrees van verzoekers dat op het plandeel wederom transportactiviteiten zullen gaan plaatsvinden, terwijl dit in strijd is met de aan het plandeel toegekende bestemming, ongegrond. Door partijen ter zitting is bevestigd dat op het plandeel geen transportactiviteiten mogen worden uitgevoerd.
2.7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2006