ECLI:NL:RVS:2006:AY3701

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509556/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen onbemande pomp voor brandstofverkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden, dat op 15 juni 2004 heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de onbemande pomp van de vergunninghouder op een perceel in Uden. Appellanten, die zich benadeeld voelen door deze beslissing, hebben bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard op 26 oktober 2004. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2005 de beroepen van appellanten tegen deze beslissing afgewezen.

Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. In hun betoog stellen zij dat de rechtbank heeft miskend dat het vrijstellingsbesluit, dat aan de vergunninghouder is verleend, niet expliciet de verkoop van brandstof met een bank- of giropas toestaat. De Raad van State overweegt dat het vrijstellingsbesluit geen andere voorwaarden stelt aan de verkoop van brandstof dan dat deze dient plaats te vinden door middel van een onbemand afgiftesysteem. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verkoop van brandstof via een onbemande pomp, waarbij ook met een bank- of giropas kan worden betaald, valt onder de voorwaarden van het vrijstellingsbesluit.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de vrijstelling niet beperkt is tot een uitbreiding van het bestaande tankstation, maar ook de verkoop van brandstof via een onbemande pomp omvat. De hoger beroepen van appellanten worden ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200509556/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/409 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de onbemande pomp van [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2005, verzonden op 10 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief van 17 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2005, en appellante sub 2 bij brief van 18 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2005, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroepen aangevuld bij brief van 16 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2006 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, advocaat te Cuijk, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op het perceel verkoopt [vergunninghouder] brandstof door middel van een onbemande pomp, waarbij niet alleen betaald kan worden met een door [vergunninghouder] uitgegeven creditcard, maar ook met een gewone bank- of giropas.
2.2.    Bij besluit van 11 februari 2003 (hierna: het vrijstellingsbesluit), dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan "Industriepark Loopkant-Liessent" voor het gebruik van haar tankterminal op het perceel voor detailhandel, onder de volgende voorwaarden:
a. de verkoop van brandstof mag uitsluitend plaatsvinden door middel van een onbemand afgiftesysteem;
b. overige vormen van detailhandel, van welke aard dan ook, zijn niet toegestaan.
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat, nu in het vrijstellingsbesluit niet uitdrukkelijk is vermeld dat de koop van brandstof door middel van bank- of giropas is toegestaan, voor dergelijke detailhandel geen vrijstelling is verleend.
2.3.1.    Nu het vrijstellingsbesluit geen andere voorwaarde stelt aan de verkoop van brandstof dan dat die dient plaats te vinden door middel van een onbemand afgiftesysteem, heeft de rechtbank de verkoop van brandstof door middel van een onbemande benzinepomp, waarbij betaald kan worden met bank- of giropas, terecht aangemerkt als een door dat besluit toegestaan afgiftesysteem. Voor een beperkende uitleg van het vrijstellingsbesluit als door appellanten gewenst, geven de bewoordingen van de overwegingen van het vrijstellingsbesluit geen aanleiding.
Het betoog faalt.
2.4.    Appellanten betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vrijstelling slechts is verleend voor een uitbreiding van het bestaande tankstation. In het vrijstellingsbesluit is uitdrukkelijk bepaald dat vrijstelling is verleend voor het gebruik van de tankterminal voor detailhandel. De vrijstelling is aldus, anders dan appellanten betogen, niet beperkt tot een uitbreiding van het aanwezige tankstation.
2.5.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
66-457.