ECLI:NL:RVS:2006:AY3703

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507895/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • Ch.W. Mouton
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en illegale plaatsing van betonnen bak naast woonboot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bergen tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat het college ten onrechte een besluit had genomen om een illegaal geplaatste betonnen bak naast de woonboot van de verzoeker te laten verwijderen. De betonnen bak werd door de verzoeker gebruikt als drijvend casco voor haar woonboot, wat volgens de voorzieningenrechter niet in strijd was met de Woningwet. Het college stelde echter dat het gebruik van de betonnen bak in strijd was met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1973', dat de bestemming 'Natuurgebied' op het perceel rustte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht handhavend heeft opgetreden. De Afdeling oordeelde dat het gebruik van de betonnen bak niet verenigbaar was met de bestemming van het perceel en dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het plaatsen van de bak niet strijdig was met enige wettelijke bepaling. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en het beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard. De Afdeling benadrukte het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de bescherming van natuurwaarden.

Uitspraak

200507895/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1249 en 05/1250 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 29 juli 2005 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2004 heeft [verzoeker rechtbank] gelast om, onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- per dag met een maximum van € 10.000,- de illegaal geplaatste betonnen bak in de [locatie] naast de woonboot van [verzoeker rechtbank] (hierna: het perceel) uit het water te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft appellant het daartegen door [verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd.
Bij uitspraak van 29 juli 2005, verzonden op 1 augustus 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift neemt, met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 november 2005 heeft [verzoeker rechtbank] een reactie ingediend op het hoger beroepschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord [verzoeker rechtbank], bijgestaan door mr. C.H.P. de Boer, advocaat te Alkmaar.
2.    Overwegingen
2.1.    De betonnen bak dient volgens opgave van [verzoeker rechtbank] als drijvend casco voor haar woonboot, teneinde het reguliere onderhoud aan deze boot te beperken.
2.2.    Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het plaatsen van de betonnen bak niet strijdig is met enige wettelijke bepaling.
2.2.1.    De Woningwet is niet van toepassing op woonschepen. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter niet worden gevolgd in zijn oordeel dat het plaatsen van de betonnen bak onder de woonboot een verandering is van een bouwwerk en daarmee is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. Nu voor de betonnen bak geen bouwvergunning is vereist, heeft appellant het met deze bak voorziene gebruik van het water, anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, terecht getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan.
2.2.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1973" rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied".
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de planvoorschriften, mogen de als natuurgebied aangewezen gronden uitsluitend worden gebruikt voor het behoud of herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden en voor zover het duinen, dijken en dijksbermen met een waterkerende functie betreft, tevens bestemd voor waterkering.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, is het niet toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt.
Ingevolge artikel 29, derde lid, wordt tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 35, in ieder geval gerekend een gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens.
Ingevolge artikel 38, derde lid, mogen bouwwerken en gronden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik zijn dan in dit plan is bepaald, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven, mits de bestaande afwijking op generlei wijze, ook naar de aard wordt vergroot, noch verzwaard.
2.2.3.    Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het gebruik van de betonnen bak zich niet verdraagt met de op het perceel rustende bestemming. [verzoeker rechtbank] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat het gebruik van de bak voor het milieu schadelijk onderhoud van de boot overbodig maakt en daarom strekt tot behoud en herstel van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden. Een gebruik als ligplaats, waarvoor de betonnen bak als casco dient, is ingevolge artikel 29, derde lid, van de planvoorschriften immers uitdrukkelijk verboden.
2.2.4.    Niet in geschil is dat de met de woonboot ingenomen ligplaats valt onder het overgangsrecht inzake het gebruik, neergelegd in artikel 38, derde lid, van de planvoorschriften. Appellant heeft zich, anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, terecht op het standpunt gesteld dat door de betonnen bak het met de planvoorschriften strijdige gebruik van de ligplaats wordt vergroot. Daarbij is in aanmerking genomen dat door de voorgenomen en inmiddels gerealiseerde plaatsing van de woonboot op de betonnen bak, de woonboot hoger op het water is komen te liggen en daardoor beter zichtbaar is geworden, terwijl bovendien het dek van de betonnen bak groter is dan de onderzijde van de woonboot, waardoor ook beslag is gelegd op een groter gedeelte van het wateroppervlak. Hierdoor zijn aan de oorspronkelijke woonboot landschapsvreemde elementen toegevoegd. Bovendien heeft de plaatsing van de betonnen bak tot gevolg dat de ligplaats een nog duurzamer karakter krijgt, hetgeen zich niet verdraagt met de strekking van het overgangsrecht.
2.2.5.    Het plaatsen van de betonnen bak is derhalve in strijd met artikel 38, derde lid, van de planvoorschriften. Het betoog slaagt.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Nu de rechtbank niet aan de overige door [verzoeker rechtbank] aangevoerde beroepsgronden is toegekomen, zal de Afdeling deze alsnog beoordelen.
2.4.    Omdat is gehandeld in strijd met de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan kon het college ter zake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1.    Appellant heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het gebruik van de betonnen bak, gelet op de bestemming "Natuurgebied" en het uitgangspunt bestaande strijdigheden met deze bestemming niet te vergroten, geen vrijstelling zal worden verleend. Dat het doel van het gebruiksovergangsrecht, naar [verzoeker rechtbank] betoogt, ook kan worden bereikt door een persoonsgebonden vergunning van het College van Dijkgraven en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de eigenaar van het perceel, doet niet af aan de bevoegdheid van appellant om een vergroting van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik niet te legaliseren.
2.4.2.    Voorts heeft appellant in de door [verzoeker rechtbank] gestelde financiële belangen in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om niet handhavend op te treden. Zoals in de beslissing op bezwaar is overwogen heeft [verzoeker rechtbank] een risico genomen door opdracht te geven tot het vervaardigen en plaatsen van de betonnen bak zonder voorafgaand bij appellant te informeren of die plaatsing zich verdraagt met de geldende wet- en regelgeving. Verder heeft appellant zich op het standpunt mogen stellen dat, gelet op de te beschermen natuurwaarden en op het voorkomen van precedenten, de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, alsmede tot het met de betonnen bak beoogde financiële voordeel.
2.4.3.    Het beroep van [verzoeker rechtbank] op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu appellant in de beslissing op bezwaar heeft aangekondigd dat ook tegen de andere door [verzoeker rechtbank] aangevoerde, in betonnen bakken geplaatste schepen in de [locatie] een handhavingsactie zal worden gestart.
2.5.    De conclusie is dat het college van de bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik kon maken. Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 29 juli 2005, 05/1249 en 05/1250;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
429.