ECLI:NL:RVS:2006:AY3704

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509658/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar bouwvergunning voor werkplaats aan de Laan van Eik en Duinen te Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 oktober 2005. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 8 februari 2005 het bezwaar van appellanten tegen de bouwvergunning voor een werkplaats aan de Laan van Eik en Duinen 38/40 ongegrond had verklaard. De bouwvergunning was op 11 augustus 2003 van rechtswege verleend aan de naamloze vennootschap Monuta Uitvaartzorg en verzekeringen. Appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun beroepsgronden niet konden slagen, omdat deze betrekking hadden op de eerder verleende bouwvergunning eerste fase, die inmiddels onaantastbaar was geworden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als het college en de vergunninghoudster aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepsgronden van appellanten niet konden slagen, omdat de procedure uitsluitend betrekking had op de bouwvergunning tweede fase. De stelling van appellanten dat de eerste fase niet op juiste wijze was gepubliceerd, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200509658/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1168 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 oktober 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college), voor zover thans van belang, het door appellanten gemaakte bezwaar tegen de op 11 augustus 2003 van rechtswege aan de naamloze vennootschap Monuta Uitvaartzorg en verzekeringen (hierna: vergunninghoudster) verleende bouwvergunning voor het oprichten van een werkplaats aan de Laan van Eik en Duinen 38/40 te Den Haag ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2005, verzonden op 21 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 23 februari 2006 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.
Bij brief van 3 maart 2006 hebben appellanten een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2006, waar appellanten, in de personen van [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door C.J. Koenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.L. van Deventer-Klootwijk, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Gelet op het bepaalde in artikel 56a, derde lid, van de Woningwet heeft de rechtbank, anders dan appellanten betogen, terecht geoordeeld dat, nu de onderhavige procedure uitsluitend de bouwvergunning tweede fase betreft, de beroepsgronden die alle betrekking hebben op de rechtens onaantastbaar geworden bouwvergunning eerste fase niet kunnen slagen. De stelling van appellanten dat de bouwvergunning eerste fase niet op juiste wijze is gepubliceerd en dat zij derhalve tegen die vergunning geen bezwaar hebben kunnen maken, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Voormelde bepaling geeft daarvoor geen ruimte.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
66-457.