200507803/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], opvolgster in de procedure van wijlen [appellant], te De Bult,
tegen de uitspraak in zaken nos. Awb 05/264 en Awb 05/410 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] te [plaats] vergunning verleend voor het vellen van 31 bomen, die op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nr. […], staan.
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft het college het daartegen door onder meer [appellant] gemaakte bezwaar, overeenkomstig het desbetreffende advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) de daartegen door [appellant],
[wederpartij 1] en [wederpartij 2] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar appellante, bijgestaan door mr. S. van Heukelom-Verhagen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Berghuis, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar namens [wederpartij 1] en [wederpartij 2], mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2001 van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3, eerste lid, moet de vergunning worden aangevraagd namens, dan wel met toestemming van, degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Ingevolge artikel 4.5.3a kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
g. strijd met de vogel- en/of habitatrichtlijn
Ingevolge artikel 4.5.4 vervalt een kapvergunning, indien daarvan niet binnen een jaar na bekendmaking gebruik is gemaakt.
2.2. Van enig belang bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende kapvergunning is niet gebleken. Uitgaande van de bekendmaking ervan op 26 juli 2004, brengt artikel 4.5.4 van de APV, nu van die vergunning geen gebruik is gemaakt, mee dat deze op 25 juli 2005 is vervallen. In de zaak met het nummer
200306582/1die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2004, waar de rechtbank naar heeft verwezen, ging het om het verlenen van een parkeervergunning telkens voor een tijdvak van maximaal 1 jaar, waarna steeds opnieuw vergunning moest worden aangevraagd. Daarmee is deze zaak niet op één lijn te stellen.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006