ECLI:NL:RVS:2006:AY4106

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604074/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor opslag gasflessen te Spijkenisse

Op 6 juni 2006 vond een openbare zitting plaats bij de Raad van State, waar de Voorzitter, Staatsraad mr. K. Brink, de mondelinge uitspraak deed over een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], tegen het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse, verweerder. De zaak betrof de opslag van gasflessen op het terrein aan de Hofweg 24 te Spijkenisse, waarvoor geen vergunning was verleend op basis van de Wet milieubeheer. Verweerder had besloten tot bestuursdwang, waarbij de opslag van gasflessen beperkt werd tot maximaal 2.500 liter, indien verzoekers niet binnen twee weken na dagtekening van het besluit aan deze eis voldeden.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat er geen aanvraag voor een vergunning was ingediend, waardoor er geen risico-analyse van de situatie ter plaatse beschikbaar was. De Voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien. De veiligheidsrisico's van de huidige opslag van circa 500 gasflessen, met een gezamenlijke inhoud van ongeveer 25.000 liter, waren nog steeds onduidelijk. Bovendien bevond zich in de directe omgeving een bedrijf met werknemers, wat de noodzaak voor handhavend optreden versterkte.

De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de belangen van de verzoekers niet opwogen tegen de noodzaak van handhaving. Hoewel de beperking van de opslagcapaciteit de bedrijfsvoering van verzoekers zou kunnen belemmeren, was niet aannemelijk gemaakt dat deze daardoor onmogelijk werd. De Voorzitter gaf aan dat verweerder de beslissing op bezwaar met voorrang zou moeten behandelen, waarbij ook de mogelijkheid van een vergunning in overweging genomen zou moeten worden.

Uitspraak

200604074/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse,
verweerder.
Procesverloop
Openbare zitting gehouden op 6 juni 2006 om 10.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. K. Brink, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Verschenen:
Verzoekers, van wie [verzoeker sub 2] in persoon;
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.C. Polet, ing. J.C. Obreen en R.C. van Welsenes.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder besloten tot toepassing van bestuursdwang, inhoudende het terugbrengen van de opslag van gasflessen op het terrein aan de Hofweg 24 te Spijkenisse tot maximaal 2.500 liter, indien verzoekers nalaten dit binnen twee weken na dagtekening van het besluit te bewerkstelligen. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Blijkens de stukken is voor de opslag van gasflessen op het terrein aan de [locatie] te [plaats] geen vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen, op grond waarvan behoorde te worden afgezien van handhaving.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bestond geen concreet zicht op legalisatie. Er was geen aanvraag om een vergunning ingediend, als gevolg waarvan onder meer een risico-analyse van de situatie ter plaatse ontbrak.
Ook thans bestaat, zo blijkt uit het verhandelde ter zitting, nog geen zekerheid over de veiligheidsrisico's vanwege de huidige opslag van de circa 500 gasflessen met een gezamenlijke inhoud van ongeveer 25.000 liter. Voort is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat zich in de directe omgeving van het terrein waar de opslag plaatsvindt, een bedrijf bevindt waarin personen werkzaam zijn. In aanmerking genomen de aard en ernst van de overtreding is handhavend optreden in deze situatie niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Weliswaar kan worden aangenomen dat de door verweerder toegestane hoeveelheid van maximaal 2.500 liter, overeenkomend met ongeveer 40 à 50 gasflessen, de bedrijfsvoering van verzoekers belemmert, maar niet aannemelijk is geworden dat de bedrijfsvoering hierdoor onmogelijk wordt.
Gelet op de betrokken belangen zijn daarom geen termen aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter gaat er van uit dat verweerder zal bevorderen dat de beslissing op bezwaar, waarbij mogelijk de (thans in voorbereiding zijnde) aanvraag om vergunning kan worden betrokken, met voorrang zal worden genomen.
w.g. Brink    w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter  ambtenaar van Staat
334.