200508955/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Weststellingwerf,
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant van 3 maart 2005 om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de inrichting van [partij] op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Weststellingwerf, afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is nog een stuk ontvangen van [partij]. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. E. Wiarda, en verweerder, vertegenwoordigd door J. van Weperen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij verschenen [partij].
2.1. Appellant heeft aangevoerd dat zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard.
2.1.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.1.2. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift gemotiveerd aangegeven waarom zijn verzoek van 3 maart 2005 om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten onrechte is afgewezen. Volgens appellant valt de inrichting op het perceel [locatie] vanwege de afstand van 19 meter tot de bijkeuken van zijn woning niet onder de werkingssfeer van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: het Besluit) en is voor de inrichting geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Daarbij heeft appellant gewezen op de feitelijke situatie en de wijze waarop het begrip "woning" in artikel 1 van het Besluit wordt gedefinieerd.
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard zonder appellant in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord. Ter motivering van de bestreden beslissing heeft verweerder volstaan met de stelling dat de bijkeuken niet behoort tot het kwetsbare deel van de woning van appellant, en dat, zelfs indien dit wel het geval zou zijn, voor de inrichting in beginsel een vergunning krachtens de Wet milieubeheer kan worden verleend.
De Afdeling overweegt dat het horen een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftenprocedure en dat daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de aangevoerde bezwaren niet kunnen leiden tot een ander primair besluit. Onder de gegeven omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich een situatie voordoet waarin kan worden afgezien van het horen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de aangevoerde bezwaren nopen tot onderzoek naar de feitelijke situatie.
Gezien het vorenstaande is de bestreden beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft het beroep geen verdere bespreking. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet geen aanleiding voor veroordeling van verweerder in de proceskosten van [partij].
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf van 23 september 2005, kenmerk 0504045/BZ;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Weststellingwerf aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Weststellingwerf aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Jansen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006