200604653/1 en 200604653/2.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/1972 en 06/1973 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 22 mei 2006 in het geding tussen:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 17 februari 2006 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de keuringsbevoegdheid van appellant voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg tijdelijk ingetrokken voor de duur van zes weken.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft de RDW het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2006, verzonden op 21 juni 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij afzonderlijke brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2006, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2006, waar appellant in persoon, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Voor een uiteenzetting van het wettelijk kader verwijst de Voorzitter naar hetgeen de voorzieningenrechter daarover in de aangevallen uitspraak heeft opgenomen.
2.3. Op 3 januari 2006 is het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) door appellant met de status "goedkeuring na reparatie" afgemeld na een keuring. De steekproefcontroleur heeft een herkeuring verricht en een drietal gebreken aan het voertuig geconstateerd. Op grond hiervan heeft de steekproefcontroleur het voertuig alsnog afgekeurd.
De gang van zaken heeft ertoe geleid dat de cusumstand van appellant de grenswaarde van 10 punten heeft overschreden, op grond waarvan bij het besluit van 17 februari 2006 de keuringsbevoegdheid van appellant voor de categorie voertuigen tot 3.500 kg voor de duur van zes weken is ingetrokken.
2.4. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het standpunt van de steekproefcontroleur met betrekking tot de afwezigheid van een waarschuwingsinrichting voor remvloeistof en het niet goed afdichten van een stofhoes onjuist is.
2.4.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak no.
200409073/1(AB 2006, 20), staat tegen de weigering tot afgifte van het keuringsbewijs ingevolge artikel 90, eerste lid, van de WVW bezwaar of administratief beroep bij de Dienst Wegverkeer open, waarbij de in de herkeuring geconstateerde gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende cusumpunten aan de orde kunnen worden gesteld. Reeds omdat appellant hiervan geen gebruik heeft gemaakt, staan de gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende cusumpunten in rechte vast.
Gelet hierop kan aan het expertiserapport dat appellant in het geding heeft gebracht niet de waarde worden gehecht die hij daaraan gehecht wenst te zien, nog daargelaten dat het rapport dateert van meer dan twee maanden nadat het voertuig door de RDW was herkeurd en derhalve geen informatie kan verschaffen over de status van het voertuig ten tijde van de herkeuring.
2.4.2. Het antwoord op de vraag of het voertuig, bij de import in Nederland, al dan niet ten onrechte door de RDW is goedgekeurd en of er toen al dan niet een waarschuwingssysteem voor remvloeistof hierin aanwezig was, kan in het midden blijven. Ook indien dit gebrek ten onrechte zou zijn geconstateerd, was de cusumstand hoger dan 10 geweest en zou de RDW bevoegd zijn het besluit van 17 februari 2006 te nemen.
2.5. De Voorzitter ziet voorts geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de RDW had moeten afwijken van zijn beleid om in geval dat de cusumstand hoger dan 10 is, over te gaan tot een tijdelijke intrekking van keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken.
2.6. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop moet het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Peute
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006