ECLI:NL:RVS:2006:AY5021

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602519/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Landgoed Driessen te Waalwijk

Op 6 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Landgoed Driessen, uitwerkingsplan Het Koetshuis, fase 2" vastgesteld. Dit besluit werd op 21 februari 2006 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Tegen deze besluiten hebben verzoekers op 4 april 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 19 juni 2006 verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 3 juli 2006 behandeld, waarbij verzoekers vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. P.J.C.D. van Dijk, en de verweerder door ambtenaar mr. G.C. Toenbreker. Ook andere partijen, zoals Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V. en Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling B.V., waren vertegenwoordigd door hun advocaten. De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit niet eenduidig was en dat er strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarom werd besloten om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te schorsen en de provincie Noord-Brabant te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekers. De uitspraak werd gedaan door de Voorzitter op 17 juli 2006.

Uitspraak

200602519/2.
Datum uitspraak: 17 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk heeft bij besluit van 6 december 2005, het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Landgoed Driessen, uitwerkingsplan Het Koetshuis, fase 2" vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 2006, no. 1150807 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 4 april 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2006.
Bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V., Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling B.V. en [partij] zijn als partij tot het geding toegelaten.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P.J.C.D. van Dijk, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. Ummels, ambtenaar van de gemeente, Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda.
[partij] is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het uitwerkingsplan voorziet in een gedeeltelijke uitwerking van de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW (bv)-" op grond van het bestemmingsplan "Landgoed Driessen".
2.3.    Verzoekers stellen primair dat het bestreden besluit rechtsonzeker is, aangezien uit het dictum niet blijkt in hoeverre verweerder goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. Subsidiair betogen zij dat de door verweerder beoogde gedeeltelijke goedkeuring van het uitwerkingsplan niet strookt met de aard en inhoud van het plan.
2.4.    Verweerder heeft in zijn bestreden besluit onder 3.1 besloten "gedeeltelijk goedkeuring te onthouden aan de uitwerking van het bestemmingsplan "Landgoed Driessen" vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk van 6 december 2005 aan het blauw omlijnde gedeelte op de plankaart en aan artikel 2 sub 3 onder 3.2." Op de plankaart is een blauwe lijn getrokken over een gedeelte van de aangeduide "grens milieuzone bedrijven". Uit het dictum in combinatie met de plankaart zou kunnen worden afgeleid dat aan de aanduiding "grens milieuzone bedrijven" gedeeltelijk goedkeuring is onthouden. Uit het dictum in combinatie met de plankaart zou ook kunnen worden afgeleid dat aan het gedeelte van het plan ten oosten van de blauwe lijn tot aan de plangrens goedkeuring is onthouden. Ten slotte zou uit het dictum in combinatie met de plankaart kunnen worden afgeleid dat aan het gedeelte van het plan ten westen van de blauwe lijn tot aan de plangrens goedkeuring is onthouden. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de Voorzitter niet eenduidig te bepalen aan welk deel van het plan goedkeuring is onthouden. Gelet hierop alsmede op het feit dat in het dictum niet expliciet is bepaald dat aan het uitwerkingsplan voor het overige goedkeuring is verleend, verwacht de Voorzitter dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen te worden voorkomen. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 21 februari 2006, no. 1150807;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Troost
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2006
234-466.