ECLI:NL:RVS:2006:AY5022

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603665/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring werkplan ontgronding en inrichting groeve Sigrano te Heerlen

Op 31 maart 2006 verleende het college van gedeputeerde staten van Limburg goedkeuring aan het werkplan 2006-2007 voor de ontgronding en inrichting van de groeve Sigrano te Heerlen. Dit besluit werd aangevochten door de stichting "Stichting Behoud Brunssummerheide", de vereniging "Vereniging Milieudefensie" en de stichting "Stichting Dassenwerkgroep Limburg". Zij vorderden een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden dat de goedkeuring van het werkplan negatieve ecologische effecten zou hebben op beschermde diersoorten, met name de das, en de natuurwaarden binnen de Brunssummerheide. De verzoekers stelden dat de ontgravingen tijdens het vogelbroedseizoen schadelijk zouden zijn voor het leefgebied van deze soorten.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 3 juli 2006 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel de verzoekers als de verweerder aanwezig, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door drs. A.W.M. Ausems, ing. O.A.M. Zerdoner en drs. J.W.M. Baars, en de verweerder door drs. R.H.J. Pepels, ir. J.L. van der Veer, mr. drs. S.M.D. van de Wiel en ing. R.L. Bruinen. Ook Sigrano Nederland B.V. was als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop en anderen.

De Voorzitter overwoog dat voorafgaand aan het besluit een onderzoek was uitgevoerd naar de grondwatereffecten van de ontgravingen, waaruit bleek dat er geen significante negatieve effecten te verwachten waren op de natuurwaarden. Daarnaast was er een inventarisatie van de natuurwaarden in het ontgrondingsgebied uitgevoerd, waaruit bleek dat de ontgronding geen effecten zou hebben op de droge natuurwaarden. De Voorzitter concludeerde dat de verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de onderzoeken gebreken vertoonden en dat de goedkeuring van het werkplan gerechtvaardigd was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200603665/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Behoud Brunssummerheide", gevestigd te Landgraaf, de vereniging "Vereniging Milieudefensie", gevestigd te Amsterdam, en de stichting "Stichting Dassenwerkgroep Limburg", gevestigd te Margraten,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder goedkeuring verleend aan het werkplan 2006-2007 voor de ontgronding en inrichting van de groeve Sigrano te Heerlen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door drs. A.W.M. Ausems, ing. O.A.M. Zerdoner en drs. J.W.M. Baars, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. R.H.J. Pepels, ir. J.L. van der Veer, mr. drs. S.M.D. van de Wiel, ambtenaren van de provincie, en ing. R.L. Bruinen, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Sigrano Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, ir. M.E.M. Burkard, ing. C.M.E. van Ark, drs. A.W. Waardenburg en ir. M.P.A. van den Heuvel.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 7 september 1999 heeft verweerder een vergunning verleend aan Sigrano Nederland B.V. voor het ontgronden van terreinen in de gemeenten Landgraaf en Heerlen, grenzend aan de Brunssummerheide. Bij besluit van 10 april 2001 heeft verweerder een gewijzigde ontgrondingsvergunning afgegeven. Ingevolge voorschrift 4.7 van de vergunning dient de ontgronding te worden uitgevoerd conform het door verweerder goed te keuren werkplan. Ingevolge voorschrift 6.3. van de vergunning dient het werkplan jaarlijks te worden bijgesteld door middel van een door de vergunninghoudster in te dienen gedetailleerd werkplan.
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder goedkeuring verleend aan het werkplan 2006-2007.
2.2.    Verzoekers stellen dat verweerder het werkplan 2006-2007 ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij betogen dat de toegestane activiteiten, met name de ontgraving van dekgrond in vak 1, 2, 4a en 4b, de ontgraving van zand in vak 1 en 4, de aanleg van het depot 3B en de handhaving van het depot 3A en de activiteiten binnen het depot 1 tijdens het vogelbroedseizoen, zullen leiden tot een aantasting van een groot gedeelte van het leef- en foerageergebied van beschermde diersoorten, in het bijzonder de das. Dit zal negatieve gevolgen hebben voor de directe voedselvoorziening van deze soorten en daarmee ook voor het voortbestaan van deze soorten binnen de Brunssummerheide, aldus verzoekers. Verzoekers vrezen dat de toegestane activiteiten negatieve ecologische effecten zullen hebben op de natuurwaarden binnen de Brunssummerheide.
2.3.    Voorafgaand aan het bestreden besluit is door Royal Haskoning een onderzoek uitgevoerd naar de grondwatereffecten ten gevolge van de vergunde ontgraving op de omgeving en in het bijzonder op de hydrologisch gevoelige vegetatie. Het betreft het onderzoek "Integraal onderzoek grondwater en ecologie Sigranogroeve Heerlen" van 15 februari 2006.
Blijkens dit onderzoek zijn voor geen van de onderzochte scenario's, waaronder het worst-case scenario dat het gehele concessiegebied tegelijk wordt afgegraven, significante negatieve ecologische effecten te verwachten op de grondwaterafhankelijke natuurwaarden binnen de Brunssummerheide.
Groen-planning Maastricht B.V. heeft voorafgaand aan het bestreden besluit de in het vergunde ontgrondingsgebied en de daaromheen liggende gronden, waaronder de Brunssummerheide, aanwezige natuurwaarden geïnventariseerd en onderzocht wat de effecten zijn van de ontgronding op deze natuurwaarden. Het betreft het onderzoek "Interne en externe effecten op natuurwaarden Groeve Sigrano" van 16 februari 2006. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de ontgronding geen effecten optreden op de droge natuurwaarden. Volgens het genoemde onderzoek heeft de ontgronding een wezenlijk effect op het preferente leefgebied van de das en dient voor deze diersoort een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Wanneer tijdens de ontgronding voortplantingslocaties van de oeverzwaluw, de kleine plevier en de rugstreeppad, tijdig en voor zover als nodig, worden gemarkeerd, dan treedt in zoverre geen conflict op met de Flora- en faunawet, aldus dit onderzoek.
Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de voornoemde onderzoeken zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Uit de stukken is gebleken dat Sigrano Nederland B.V. een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet heeft aangevraagd voor wat betreft de das, de kleine plevier, de oeverzwaluw en de rugstreeppad en dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij besluit van 29 juni 2006 ten aanzien van de kleine plevier en de oeverzwaluw heeft besloten dat een ontheffing niet vereist is en ten aanzien van de das en de rugstreeppad de gevraagde ontheffing heeft verleend. Gelet op het voorgaande alsmede op het feit dat Sigrano Nederland B.V. ter zitting heeft aangegeven mitigerende en compenserende maatregelen te zullen treffen, ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het werkplan niet heeft kunnen goedkeuren.
2.4.    Gezien het vorenstaande en in aanmerking genomen de betrokken belangen, acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Troost
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2006
234-466.