ECLI:NL:RVS:2006:AY5025

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604013/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • S.T. Heijstek-van Leussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot buiten behandeling laten van vergunningaanvraag voor milieustraat en composteringslocatie

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 juli 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De gemeente Wassenaar had op 13 april 2006 een aanvraag ingediend voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een milieustraat en composteringslocatie. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gelaten op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de aanvraag niet aan alle vereisten voldeed. De gemeente heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 30 juni 2006 behandeld. De gemeente stelde dat de aanvraag voldoende informatie bevatte en dat het besluit om deze niet te behandelen onterecht was. De Voorzitter heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag niet voldeed aan de eisen. De aanvraag was aanvankelijk niet compleet, maar de gemeente had aanvullende gegevens ingediend die volgens de Voorzitter voldoende inzicht boden in de acceptatie en registratie van afvalstoffen.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten het bestreden besluit te schorsen. Dit betekent dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de vergunningaanvraag opnieuw moet beoordelen. Tevens is bepaald dat de provincie de griffierechten aan de gemeente moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de behandeling van vergunningaanvragen beïnvloeden.

Uitspraak

200604013/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2006 heeft verweerder besloten krachtens artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een aanvraag van de gemeente Wassenaar om krachtens de Wet milieubeheer een vergunning te verlenen, buiten behandeling te laten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juni 2006, waar  verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.A.M. Priems en drs. ing. J.J. van der Kaaden, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen, en op 11 juli 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door A.C.J. Niekel, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.A.M. Priems en mr. M.F.C. Kisters, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 28 november 2005 is een aanvraag om een oprichtingsvergunning als geregeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer ingediend voor een milieustraat en composteringslocatie op het adres Hogeboomseweg 6 te Wassenaar. Verweerder heeft verzoeker bij brief van 20 februari 2006 meegedeeld dat deze aanvraag niet op alle punten voldoet, en verzoeker in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen vier weken na de verzenddatum van deze brief aan te vullen. Verzoeker heeft de aanvraag bij brief van 16 maart 2006 aangevuld.
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat de aanvraag niet alle nadere gegevens bevat waarom hij heeft verzocht. Om deze reden heeft verweerder krachtens artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten de aanvraag niet te behandelen.
2.3.    Verzoeker meent dat, kort weergegeven, de aanvraag voldoende informatie bevat en dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten deze niet te behandelen. Verzoeker vraagt om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, omdat als gevolg van het buiten behandeling laten van de aanvraag dwangsommen worden verbeurd op grond van het besluit van 14 december 2005. In dat dwangsombesluit is immers bepaald dat slechts indien binnen de daarin opgenomen begunstigingstermijn van twaalf weken een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend, de dwangsom niet wordt verbeurd.
2.3.1.    Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan het Landelijk Afvalbeheersplan (hierna: het LAP). Ingevolge het LAP (deel II), waarmee verweerder op grond van artikel 10.14 van de Wet milieubeheer bij de uitoefening van zijn bevoegdheden krachtens de Wet milieubeheer rekening moet houden, dient de exploitant van een afvalstoffeninrichting te beschikken over een gespecificeerde schriftelijk vastgelegde acceptatie- en registratieprocedure. Voor het opstellen van een dergelijke procedure zijn richtlijnen beschikbaar die zijn opgenomen in het rapport 'de verwerking verantwoord' van de Commissie Hoogland en Inspectieonderzoek van februari 2002. De aanvraag blijft buiten behandeling of de aangevraagde vergunning wordt geweigerd, indien de procedures voor acceptatie en administratie niet voldoen aan deze richtlijnen of de aanvraag op dit punt onvoldoende duidelijk is. Verweerder heeft besloten om de aanvraag niet te behandelen onder meer vanwege het feit dat verzoeker niet de minimumvragenlijst inzake het AV-beleid en AO/IC - die is gebaseerd op het rapport 'de verwerking verantwoord' - heeft ingevuld.  Verder stelt verweerder dat diverse gegevens ontbreken, die niet in voorschriften zijn vast te leggen, waardoor hij niet in staat is een beslissing te nemen op de aanvraag.
2.3.2.    Bij brief van 16 maart 2006, verzonden op 20 maart 2006, heeft verzoeker aanvullende gegevens opgestuurd naar verweerder. Van deze gegevens maakt onder meer deel uit een document, dat is opgesteld door Sight adviseurs voor milieu en landschap b.v. in opdracht van verzoeker. Dit document heeft betrekking op het beleid en de organisatie op het gebied van afvalstoffen. Hierin is onder meer een reglement opgenomen met betrekking tot de acceptatie en registratie van afvalstoffen binnen de inrichting van verzoeker. Verder wordt de organisatie beschreven en zijn de functieomschrijvingen van personen werkzaam binnen de organisatie nader uitgewerkt.
2.3.3.    De Voorzitter acht op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet zonder meer aannemelijk dat op basis van de aanvraag niet het noodzakelijke inzicht kan worden verkregen in de wijze van acceptatie en registratie van afvalstoffen binnen de inrichting, alsmede in de bedrijfsprocessen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het verzoek niet de benodigde informatie zou bevatten om een goede beoordeling daarvan mogelijk te maken.
Gelet hierop berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 april 2006, kenmerk DGWM/2006/5628, tot zes weken na het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker, met dien verstande dat indien binnen deze termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll     w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2006
353.