ECLI:NL:RVS:2006:AY5029

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • Ch.W. Mouton
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woninguitbreiding in Breda

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Breda tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. Bij besluit van 7 januari 2005 verleende appellant, de burgemeester en wethouders van Breda, bouwvergunning voor de uitbreiding van een woning op het bouwadres in Breda, met vrijstelling van twee voorschriften uit het bestemmingsplan. Dit besluit werd door de voorzieningenrechter op 6 september 2005 vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Appellant stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 mei 2006 behandeld. Appellant kwam uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de maximaal toegestane bouwdiepte niet werd overschreden. De Afdeling oordeelde dat appellant geen processueel belang had bij een uitspraak over de juistheid van het oordeel van de voorzieningenrechter, aangezien de verlening van de bouwvergunning door appellant het door hem gewilde resultaat opleverde. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2006. De betrokken rechters waren M. Vlasblom als voorzitter, en Ch.W. Mouton en S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt als leden, met mr. R.P.F. Boermans als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200507893/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/2832 en 05/1929 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 6 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2005 heeft appellant aan [vergunninghouders], onder verlening van vrijstelling van een tweetal voorschriften uit het bestemmingsplan, bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het bouwadres [locatie] te Breda.
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft appellant het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd met dien verstande dat daarbij is vastgesteld dat de maximaal toegestane bouwdiepte niet wordt overschreden en derhalve hiervoor geen vrijstelling hoeft te worden verleend.
Bij uitspraak van 6 september 2005, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 december 2005 hebben [wederpartijen] een reactie ingediend op het hoger beroepschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartijen], bijgestaan door drs. E.M.J.C. Dolné, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant komt uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte is vastgesteld dat de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwdiepte niet wordt overschreden.
2.2.    Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van appellant van 24 mei 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Appellant heeft geen processueel belang bij een antwoord op de vraag of de voorzieningenrechter op goede gronden tot zijn oordeel is gekomen. Dat antwoord, hoe het ook luidt, leidt immers voor appellant niet tot een ander dan tot het met de verlening van de bouwvergunning door hem gewilde resultaat. Evenmin is gebleken dat appellant in verband met thans in behandeling zijnde bouwplannen in het betreffende plandeel een concreet belang heeft bij een uitspraak van de Afdeling over de juistheid van het door de voorzieningenrechter gegeven oordeel over de maximaal toegestane bouwdiepte. Nu dat oordeel appellant in een volgende zaak niet bindt, staat het hem vrij de door hem gebezigde - en door de voorzieningenrechter niet geheel gevolgde - uitleg van de planvoorschriften in voorkomende gevallen in een andere procedure opnieuw te volgen.
2.3.    Het hoger beroep van appellant kan daarom niet worden ontvangen.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006
429.