200509276/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "De Dageraad", gevestigd te Burgerbrug, gemeente Zijpe, en [appellant b], wonend te Burgerbrug,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. WW44 04/1634 van de rechtbank Alkmaar van 16 september 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zijpe.
Bij besluit van 17 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zijpe (hierna: het college) aan Westomij B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van zes zomerwoningen in bungalowpark "De Dageraad" te Burgerbrug (hierna: het bungalowpark).
Bij besluit van 7 juli 2004 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard met betrekking tot het aantonen van de noodzaak van sanering en rentabiliteit van het bungalowpark, de groenstrook aan de achterzijde van de woning van [appellant b] en het beplantingsplan, en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het college bij dit besluit het besluit van 17 december herroepen, de daarbij verleende vrijstelling ingetrokken en een nieuwe bouwvergunning voor zes zomerwoningen in het bungalowpark verleend.
Bij besluit van 21 september 2004 heeft het college het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van [appellant b] in bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 16 september 2005, verzonden op 28 september 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellanten ingestelde beroep tegen de besluiten van 7 juli 2004 en 21 september 2004 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 22 maart 2006 hebben appellanten een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.J.P. Rog, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. de Ruyter, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. G. Creutzberg en C.J. Bruin.
2.1. Op de gronden waarop de zomerwoningen, die op de bouwtekening van 3 juni 2004 met de nummers 63 tot en met 68 zijn aangeduid, zijn voorzien, rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" de bestemming "Verblijfsrecreatieve voorzieningen".
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften is, voor zover thans van belang, een strook van 10 meter diep uit de bestemmingsgrens in de eerste plaats bedoeld voor groenstrook. Met uitzondering van toegangen tot het terrein en met uitzondering van terreinafscheidingen dient deze strook onbebouwd en onverhard te zijn, behalve indien reeds bebouwing op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig is.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de afstand tussen de woningen 63, 64 en 65 en de bestemmingsgrens meer dan 10 meter is. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank eveneens ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat een deel van de percelen, waarop de zomerwoningen zijn voorzien, volgens de bouwtekening binnen de groenstrook valt, geen strijd met het bestemmingsplan oplevert.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Niet aannemelijk is geworden dat de afstand tussen de woningen en de bestemmingsgrens, die zich naast de groenstrook bevindt, minder is dan 10 meter. Voor zover appellanten betogen dat in strijd met de bouwvergunning wordt gebouwd, betreft dit de feitelijke uitvoering van het bouwplan, welke in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het bouwplan niet voorziet in verharding of bebouwing binnen 10 meter van de bestemmingsgrens en derhalve niet in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dan appellanten kennelijk veronderstellen volgt uit artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften niet dat de groenstrook een afzonderlijk onderdeel van het recreatieterrein moet zijn en niet mag worden gesitueerd op de kavels waarop de zomerwoningen zijn voorzien.
2.3. Ten slotte betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in bezwaar geen kosten hoefde te vergoeden.
2.3.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden, voor zover thans van belang, de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.4. Ook dit betoog van appellanten treft geen doel. Het college heeft het primaire besluit herroepen naar aanleiding van de wijziging van de oorspronkelijke bouwaanvraag. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat, hoewel de bezwaren van [appellant b] deels gegrond zijn verklaard en het besluit van 17 december 2003 is herroepen, sprake is van herroeping wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006