ECLI:NL:RVS:2006:AY5082
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- R. van Heusden
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en dakkapel zonder bouwvergunning in Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij appellanten onder aanzegging van bestuursdwang werd gelast om een dakkapel te verwijderen of aan te passen aan de geldende regelgeving. Het primaire besluit, genomen op 16 december 2003, stelde dat de dakkapel was gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, wat in strijd is met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Het college verwees in zijn besluit naar een advies van de welstandscommissie, waarin werd gesteld dat de dakkapel moest voldoen aan redelijke eisen van welstand.
De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, wat hen deed besluiten om hoger beroep in te stellen. Tijdens de zitting op 28 juni 2006 werd de zaak behandeld, waarbij appellanten en hun vertegenwoordiger, mr. E. Schaap Enterman, aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. P.M. Meerman. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college voldoende duidelijk had gemaakt dat handhavend optreden zou worden afgezien indien appellanten een bouwvergunningplichtige dakkapel zouden realiseren die vergelijkbaar was met de bestaande dakkapel.
De Afdeling concludeerde dat de aan appellanten opgelegde last om de dakkapel aan te passen aan de regelgeving voldoende duidelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.