ECLI:NL:RVS:2006:AY5453

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604476/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor productie-inrichting op basis van geluidhinder

Op 28 april 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan verzoekster een vergunning geweigerd voor een inrichting voor het produceren van metalen ketels, vaten en tanks met een productieoppervlak van meer dan 2.000 m2. Dit besluit werd op 8 mei 2006 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 16 juni 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 17 juli 2006, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar directeur en ir. L.P. Sturrus, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn oordeel aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De weigering van de vergunning was gebaseerd op geluidhinder, waar verzoekster zich niet mee kon verenigen. Zij stelde dat het akoestisch rapport bij de aanvraag aangaf dat de situatie vergunbaar was, maar de Voorzitter was niet overtuigd dat het bestreden besluit geen stand kon houden. De Voorzitter heeft daarom geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, ondanks de zorgen van verzoekster over mogelijke handhavingsmaatregelen.

De Voorzitter heeft wel aangegeven dat, gezien de eerdere procedures, het van belang is dat het beroep tegen het bestreden besluit zo spoedig mogelijk wordt behandeld. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604476/2.
Datum uitspraak: 26 juli 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer geweigerd voor een inrichting voor het produceren van metalen ketels, vaten en tanks met een productieoppervlak van meer dan 2.000 m2 aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 8 mei 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur], en ir. L.P. Sturrus, en verweerder, vertegenwoordigd door G.J.J.M. Boots, ing. A. Casarotto en ing. J.G.F. de Wijs, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.3.    De gevraagde vergunning is uit een oogpunt van geluidhinder geweigerd. Verzoekster kan zich niet verenigen met deze weigering. Zij betoogt dat uit het bij de aanvraag om vergunning behorende akoestisch rapport blijkt dat de aangevraagde situatie vergunbaar is. Dat verweerder tot een andere conclusie komt ligt volgens haar in verschillen van inzicht ten aanzien van enkele aspecten met betrekking tot het beoordelen en interpreteren van meetgegevens. Daarbij betoogt verzoekster onder meer dat verweerder, mede gelet op de omstandigheden van het geval, ten onrechte heeft overwogen dat geen hogere geluidnormen dan die overeenkomen met het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse kunnen worden toegestaan.
2.4.    De door verzoekster in het verzoek naar voren gebrachte punten hebben de Voorzitter er, mede gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, vooralsnog niet van overtuigd dat het bestreden besluit, inhoudende de weigering van de gevraagde vergunning, geen stand kan houden. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het ter zitting naar voren gebrachte aspect van handhavingsmaatregelen waarmee verzoekster zou kunnen worden geconfronteerd maakt dit niet anders.
De eerdere procedures met betrekking tot de onderhavige inrichting mede in aanmerking genomen, ziet de Voorzitter evenwel aanleiding om te bevorderen dat de Afdeling het beroep tegen het bestreden besluit zo spoedig mogelijk zal behandelen.
2.5.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006.
373.