200508778/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amerongen,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2004/2806 van de rechtbank Utrecht van 15 september 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amerongen, thans gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amerongen (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen één maand het op het perceel [locatie] te Amerongen (hierna: het perceel) aan de straatzijde geplaatste hekwerk te verwijderen dan wel zodanig te verplaatsen dat een trottoir van 1,5 m breed overblijft.
Bij besluit van 30 september 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2005, verzonden op 16 september 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2006, waar appellant in persoon en het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug, vertegenwoordigd door mr. R.J. Lievaart, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat het gebied waarin het perceel is gelegen, is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Het betoog van appellant dat het in strijd is met de goede procesorde moet worden geacht dat hij eerst ter zitting bij de rechtbank in kennis is gesteld van de omschrijving van het begrip bouwwerk in de bouwverordening van de gemeente Amerongen, mist feitelijke grondslag en faalt reeds daarom. Blijkens de processtukken is deze begripsomschrijving, die gelijkluidend aan die in de modelbouwverordening, reeds ter hoorzitting van de bezwaarcommissie geciteerd. Appellant betoogt voorts tevergeefs dat het in strijd met de goede procesorde is dat hij eerst ter zitting bij de rechtbank in kennis is gesteld van de brieven van Stichting Welzijn Ouderen en [belanghebbende]. Daargelaten de relevantie van die brieven, heeft appellant geen bezwaar gemaakt tegen de overlegging daarvan ter zitting en kan voorts niet worden ingezien dat appellant door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
2.2. Niet in geschil is dat het hekwerk is geplaatst zonder vereiste bouwvergunning en dat mitsdien is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het hekwerk is geplaatst op het trottoir gedeeltelijk rondom een terras behorende bij een horeca-inrichting. De ter plaatse van het hekwerk ingevolge het bestemmingsplan "Amerongen Kom" op het perceel rustende bestemming "Verkeer" staat geen bebouwing toe ten behoeve van horecadoeleinden. Van concreet zicht op legalisering was ten tijde van de beslissing op bezwaar geen sprake. Dat appellant inmiddels een aanvraag om bouwvergunning voor het hekwerk heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. De omstandigheid dat - naar appellant stelt - het gebruik van een gedeelte van het trottoir als terras op grond van het in het bestemmingsplan vervatte gebruiksovergangsrecht is toegestaan, wat daar verder van zij, betekent niet dat het college zijn besluit tot handhavend optreden tegen het hekwerk niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. Vaststaat dat dit gedeelte van het trottoir als openbare weg wordt gebruikt. Plaatsing van het hekwerk draagt niet bij aan het gebruik van het perceelsgedeelte overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming "Verkeer" maar leidt tot belemmering van zodanig gebruik. De omstandigheid dat op korte afstand van het hekwerk betonnen plaatjes op het troittoir zijn geplaatst doet aan het voorgaande niet af. Dat het hekwerk is geplaatst ten behoeve van de veiligheid van terrasbezoekers leidt niet tot het oordeel dat handhavend optreden onevenredig is.
2.5. Eerst ter zitting van de rechtbank heeft appellant zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwd door het overleggen van foto's van zijns inziens vergelijkbare gevallen. Door eerst in dat stadium concrete gevallen te noemen heeft het college onvoldoende gelegenheid gehad daarop adequaat te reageren. De rechtbank heeft die gang van zaken terecht in strijd met de goede procesorde geacht en de foto's mitsdien op goede gronden buiten beschouwing gelaten. De processtukken bieden geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellant dat hij die foto's reeds ter zitting van de bezwaarcommissie heeft overgelegd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006