ECLI:NL:RVS:2006:AY5463

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604436/1 en 200604436/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor winkelcentrum en woningen in Huissen

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 juli 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard. Het college had op 28 juli 2005 vrijstelling en bouwvergunning verleend aan Next Invest B.V. voor het vernieuwen, veranderen en vergroten van een winkelcentrum en woningen aan de Brink in Huissen. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, maakten bezwaar tegen dit besluit, dat door het college op 24 januari 2006 ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem verklaarde op 28 april 2006 het beroep van appellanten eveneens ongegrond.

Appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State en vroegen om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 13 juli 2006, waarbij appellanten en vertegenwoordigers van het college en Next aanwezig waren. De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling had kunnen verlenen. De voorzieningenrechter had terecht overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoende was en dat de bezonningsrapporten geen gebreken vertoonden die het college zouden moeten weerhouden van het verlenen van de vergunning.

De Raad van State concludeerde dat de belangen van appellanten, hoewel zij nadelen ondervonden van het bouwplan, niet zodanig waren dat het college niet in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604436/1 en 200604436/4.
Datum uitspraak: 27 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/1535 en 06/1534 VV van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 28 april 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Next Invest B.V. (hierna: Next) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen, veranderen en vergroten van winkelcentrum en woningen gelegen aan Brink 1 tot en met 14 (woningen) en Brink 15 tot en met 31 (bedrijfsunit) te Huissen.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2006, verzonden op 8 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 10 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2006, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door A.M.C.J. Pastoor, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop, zijn verschenen. Voorts is verschenen Next, vertegenwoordigd door [directeur], en ing. M.A.C. Marcon, bijgestaan door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zilverkamp 1e en 2e fase".
Om niettemin bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3.    De afwijking van het geldende bestemmingsplan is voornamelijk gelegen in een overschrijding van de bebouwingsgrenzen en de maximaal toegestane bouwhoogten. De voorzieningenrechter heeft de inbreuk op het geldende bestemmingsplan op deze punten terecht niet gering geacht. Hij heeft echter tevens terecht overwogen dat in de ruimtelijke onderbouwing uitvoerig is ingegaan op deze aspecten en op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan en dat het college afdoende gemotiveerd heeft waarom medewerking aan het bestreden bouwplan kan worden verleend.
2.4.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Voorzitter evenals de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om te oordelen dat aan de bezonningsrapporten waarnaar het college heeft verwezen naar de inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven, dat het college zich daar niet op heeft kunnen baseren.
2.5.    Het betoog van appellanten dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de specifieke situatie van de woning van appellanten aan [locatie] slaagt niet. Niet in geschil is dat het bouwplan voor appellanten consequenties heeft voor wat betreft privacy, uitzicht en bezonning. Zoals ter zitting door het college is erkend, wordt de woning aan [locatie] door de ligging en de wijze waarop deze is gebouwd nadeliger beïnvloed door het bouwplan dan de overige woningen in de omgeving van het bouwplan. In verband daarmee heeft de voorzieningenrechter niet ten onrechte erop gewezen, dat appellanten zich tot de gemeenteraad kunnen wenden met een verzoek op grond van artikel 49 van de WRO om vergoeding van schade die naar hun oordeel redelijkerwijs niet te hunnen laste dient te blijven. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van onevenredig nadeel voor appellanten in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college zich gelet op de belangen die met het bouwplan zijn gediend in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de bestuursrechter de bestuurlijke afweging, die aan de keuze voor dit bouwplan ten grondslag ligt niet ten volle, maar terughoudend toetst.
Voor zover appellanten betogen dat zij hinder zullen ondervinden als gevolg van vrachtverkeer ter bevoorrading van de winkels faalt dit betoog, nu het college naar het oordeel van de Voorzitter niet ten onrechte heeft gesteld dat het aannemelijk is dat de thans bestaande overlast op dit punt door realisatie van het bouwplan vanwege verplaatsing van de bevoorradingslocatie niet zal toenemen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Gelet op het voorgaande, moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2006
444.