200604671/2.
Datum uitspraak: 28 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], wonend te Zeist, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[belanghebbende], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3263 van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de achterzijde over twee bouwlagen op het perceel kadastraal bekend gemeente Zeist, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Zeist.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2006, verzonden op 18 mei 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nader besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft [belanghebbende] bij brief van 23 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 6 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 7 juni 2006, heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek bij brief van 27 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2006, ter behandeling doorgezonden.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. D. Schilstra, gemachtigde, is verschenen. Het college is met bericht van verhindering niet verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. D. de Jong, advocaat te Utrecht.
2.1. De vergroting van de woning aan de achterzijde vindt plaats tot op de zijdelingse perceelsgrens. Naar voorlopig oordeel is een dergelijke uitbreiding in strijd met de in artikel 6, tweede lid, onder A, sub 2b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "De Schil", nu deze binnen de in die bepaling voorgeschreven minimumafstand van drie meter uit de zijdelingse perceelsgrens wordt gerealiseerd. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de uitspraak van de rechtbank, die tot dezelfde conclusie is gekomen, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.2. Teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen heeft verzoekster er belang bij dat de bouwwerkzaamheden vooralsnog niet worden voortgezet. Inmiddels is het college een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestart ter voorbereiding van een nieuwe beslissing op bezwaar. Niet valt in te zien dat deze beslissing, waarbij de belangen van verzoekster en [belanghebbende] worden afgewogen, niet op korte termijn zal kunnen worden genomen. In de bodemprocedure kan deze beslissing met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht worden betrokken.
2.3. Gelet op het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen, in die zin dat het besluit van 12 april 2005 wordt geschorst, tot zes weken na de dag waarop het besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders van Zeist opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 heeft beslist, wordt verzonden.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekster te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist van 12 april 2005, kenmerk BWT\20050036, tot zes weken na de dag waarop het besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders van Zeist opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 heeft beslist, wordt verzonden;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeist tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zeist aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Zeist aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006