ECLI:NL:RVS:2006:AY5872

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600889/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • F.P. Zwart
  • P.A. Offers
  • G.J. Michiels van Kessenich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van ambtsberichten in asielprocedures en de belangenafweging onder de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om de openbaarheid van documenten die ten grondslag liggen aan een individueel ambtsbericht in het kader van een asielprocedure. Appellante, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die haar verzoek om inzage in deze documenten had afgewezen. De Minister van Buitenlandse Zaken had eerder een gedeeltelijke inzage in de stukken toegestaan, maar had ook geweigerd bepaalde passages openbaar te maken, onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de belangen van bronbescherming, de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling zwaarder wogen dan het belang van openbaarmaking.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om bepaalde informatie niet openbaar te maken. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat de belangen die de Minister heeft ingeroepen, zoals de bescherming van vertrouwenspersonen en de methoden van onderzoek, gerechtvaardigd zijn. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de documenten in het algemeen belang openbaar moeten worden gemaakt, maar de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de openbaarheid van de documenten niet kan worden afgewogen tegen de specifieke belangen van appellante.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede en democratische bestuursvoering, maar ook de noodzaak om bepaalde vertrouwelijke informatie te beschermen. De Raad van State bevestigt dat de rechtbank de belangenafweging correct heeft uitgevoerd en dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van de Minister om niet alle informatie openbaar te maken, wordt daarmee ondersteund.

Uitspraak

200600889/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1165 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 december 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van appellante om inzage in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel ambtsbericht van 12 januari 2005 gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft appellante de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 27 februari 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Portier, advocaat te Arnhem, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.L.G. van Velzen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) - voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2.    Bij besluit van 6 juni 2005 heeft de Minister zijn weigering gehandhaafd om een aantal passages openbaar te maken uit de twee memoranda van 30 november 2004 en 6 januari 2005 en de correspondentie per e-mail die ten grondslag hebben gelegen aan het individuele ambtsbericht dat is opgemaakt in het kader van de asielaanvraag van appellante. De Minister heeft zich daarbij wat betreft alle stukken beroepen op de belangen gediend met bronbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden en wat betreft het memorandum van 6 januari 2005 voorts op bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aan het individuele ambtsbericht ten grondslag liggende memoranda en e-mailberichten in het algemeen belang openbaar moeten worden gemaakt, zodat iedere burger kan controleren of bij het uitbrengen van het individuele ambtsbericht sprake is van een goede en democratische bestuursvoering. In dit verband heeft appellante gesteld dat de Minister zich van ongeoorloofde onderzoeksmethoden bedient, zoals het navraag doen naar personen die in Nederland om asiel hebben gevraagd bij de autoriteiten van het land van herkomst.
Voorts heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat openbaarmaking van onderzoeksmethoden verificatie van toekomstige feiten ernstig zal bemoeilijken. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat betwijfeld kan worden of naar een door appellante overgelegd authentiek krantenbericht onderzoek is verricht.
2.4.    Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. De rechtbank is dan ook terecht ervan uit gegaan dat bij de in het kader van de Wob te verrichten belangenafweging enkel het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen worden betrokken. De omstandigheid dat behalve appellante ook anderen belang kunnen hebben bij openbaarmaking van de door de Minister gebruikte bronnen en de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek maakt niet dat de rechtbank de door de Minister gemaakte belangenafweging anders had moeten beoordelen dan zij heeft gedaan. Een specifiek belang bij openbaarmaking van appellante en/of anderen kan in die afweging niet worden betrokken.
2.5.    Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet aan appellante verstrekte tekstpassages in de twee memoranda en de e-mailberichten, stelt de Afdeling vast dat de belangen waarop de Minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. De passages hebben betrekking op namen, identiteit, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen en andere geraadpleegde bronnen, gebruikte methoden en technieken van onderzoek respectievelijk het kennisniveau. Gelet op de inhoud van deze passages is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages achterwege heeft kunnen laten.
2.6.    Appellante bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat vragen met betrekking tot de totstandkoming en het waarheidsgehalte van het ambtsbericht in dit geding niet ter beoordeling staan en in de asielprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. In dit verband stelt appellante dat die vragen niet altijd in een asielprocedure aan de orde kunnen worden gesteld doordat in die procedure in beginsel wordt uitgegaan van de juistheid en volledigheid van de door de Minister uitgebrachte individuele ambtsberichten. Voorts stelt appellante dat rechtbanken niet altijd de aan een individueel ambtsbericht ten grondslag liggende stukken inzien, waardoor informatie die ten grondslag ligt aan de afwijzing van een aanvraag om toelating als vluchteling niet aan rechtelijke controle is onderworpen.
2.7.    In dit geding staat slechts ter beoordeling of de aan het ambtsbericht ten grondslag gelegde stukken terecht niet geheel openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat vragen met betrekking tot de totstandkoming en het waarheidsgehalte van het individuele ambtsbericht in dit geding niet ter beoordeling staan.
2.8.    De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de Minister onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling in zaken als deze het bezwaar van appellante als kennelijk ongegrond heeft kunnen aanmerken en derhalve van het horen van appellante heeft kunnen afzien. Appellante betoogt derhalve tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Minister mocht afzien van het horen van appellante.
2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Michiels van Kessenich
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006
450.