ECLI:NL:RVS:2006:AY5879

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602075/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.H. Mouton
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van vergunningvoorschriften Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die op 6 september 2005 aan appellante was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel. De last was opgelegd wegens het overtreden van de voorschriften 2.3, 2.4 en 8.1.1 van de vergunning die aan appellante was verleend krachtens de Wet milieubeheer. De last vereiste dat appellante vóór 1 november 2005 de aanvoer, opslag en be- en verwerking van compost in de buitenlucht zou beëindigen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze last en het college had op 24 januari 2006, verzonden op 2 februari 2006, het bezwaar slechts gedeeltelijk gegrond verklaard door de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 mei 2006.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de gestelde begunstigingstermijn te kort was. Zij voerde aan dat de bouw van de ontvangsthal, die noodzakelijk was om aan de voorschriften te voldoen, vertraging had opgelopen door slechte weersomstandigheden. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juni 2006, waarbij appellante en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de datum van 1 mei 2006 door appellante zelf was aangedragen en dat verweerder in redelijkheid deze datum had kunnen hanteren. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de termijn te kort was en dat de ontvangsthal op 1 mei 2006 zodanig gerealiseerd was dat aan de voorschriften kon worden voldaan.

Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200602075/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van de voorschriften 2.3, 2.4 en 8.1.1 van haar vergunning krachtens de Wet milieubeheer, die bij besluit van 22 oktober 1996 aan haar is verleend. De last strekt - voor zover hier van belang - tot het vóór 1 november 2005 beëindigen van de aanvoer, de opslag en de be- en verwerking van compost in de buitenlucht.
Bij besluit van 24 januari 2006, verzonden op 2 februari 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar slechts wat betreft de begunstigingstermijn gegrond verklaard en heeft hij de termijn waarbinnen geen dwangsom wordt verbeurd verlengd tot 1 mei 2006.
Tegen dit laatste besluit heeft appellante bij brief van 15 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Coppens en mr. M. Groenenboom, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In voorschrift 2.3 is bepaald dat tunnelgrondstof uitsluitend mag worden gelost in de ontvangsthal (hal 4) en op dezelfde dag naar opslagbunkers dient te worden getransporteerd. In voorschrift 2.4 is bepaald dat geen buitenopslag van tunnelgrondstof mag plaatsvinden. Voorschrift 8.1.1 bepaalt dat alle aangevoerde stoffen zodanig moeten worden opgeslagen en bewerkt of verwerkt, dat daarbij geen ontoelaatbare stankhinder voor de omgeving wordt veroorzaakt.
2.2.    Appellante stelt zich op het standpunt dat de gestelde begunstigingstermijn te kort is. Zij betoogt dat de bouw van de ontvangsthal, met de ingebruikname waarvan de overtredingen van bovengenoemde voorschriften ongedaan gemaakt kunnen worden, vertraging heeft opgelopen. In dit verband betoogt zij dat in de periode januari tot en met maart 2006 vanwege slechte weersomstandigheden op weinig dagen gebouwd kon worden. Volgens haar had verweerder bij het nemen van het bestreden besluit hiermee rekening moeten houden.
2.3.    De Afdeling overweegt dat de datum van 1 mei 2006 door appellante zelf is aangedragen tijdens de behandeling ter zitting van 31 oktober 2005 in zaak no.
200508797/1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in redelijkheid hierbij aansluiting kunnen zoeken. Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de in het bestreden besluit gestelde termijn te kort was. Daarbij merkt de Afdeling op dat bovendien ter zitting is gebleken dat de ontvangsthal op 1 mei 2006 zodanig gerealiseerd was, dat aan de bovengenoemde voorschriften kon worden voldaan.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton    w.g. van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006
361.