ECLI:NL:RVS:2006:AY5896

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600384
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing voor dempen en verbreden van sloten door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 29 november 2005 een eerder besluit van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft bevestigd. Het hoogheemraadschap had op 21 juli 2004 aan de appellant ontheffing verleend onder voorwaarden voor het dempen en verbreden van sloten in de Hooglandspolder. De rechtbank oordeelde dat het hoogheemraadschap terecht de ontheffing had verleend, maar met de bijzondere voorwaarde dat de demping volledig moest worden gecompenseerd door het verbreden van drie sloten. De appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het beleid ten tijde van zijn aanvraag het dempen zonder compensatie toestond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 augustus 2006 behandeld en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het hoogheemraadschap zich aan het beleid moest houden. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen sprake was van schending van het gelijkheids- en rechtzekerheidsbeginsel. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200600384/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-1250 van de rechtbank Haarlem van 29 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2004 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het hoogheemraadschap) aan appellant ontheffing onder algemene en bijzondere voorwaarden verleend van de Keur van het waterschap Groot-Geestmerambacht voor het dempen en verbreden van sloten aan de noordkant van de [locatie] te [plaats], gelegen in de Hooglandspolder.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het hoogheemraadschap het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2005, verzonden op 6 december 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft het hoogheemraadschap van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2006, waar appellant in persoon en het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling, R. Wagenaar en H. Busker, allen ambtenaar bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van het hoogheemraadschap is ter zitting door appellant nog een stuk in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 17, aanhef en tweede lid, onder a en onder b, van de Keur van het waterschap Groot-Geestmerambacht (hierna: de Keur), voor zover thans van belang, is het verboden de afmeting van wateren te veranderen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Keur kan het dagelijks bestuur van de in deze Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
2.2.    Het geschil is beperkt tot de aan de ontheffing verbonden bijzondere voorwaarde dat de demping volledig wordt gecompenseerd door het verbreden van drie sloten.
2.3.    Het betoog van appellant dat zijn eerdere aanvraag om ontheffing van 6 september 2002 ten onrechte zou zijn geweigerd, kan, wat daarvan zij, in de onderhavige procedure niet meer aan de orde komen, nu appellant op 28 juni 2004 zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2003 waarbij die weigering is gehandhaafd, heeft ingetrokken zodat dit besluit onherroepelijk is.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het indienen van zijn aanvraag om ontheffing het beleid gold op grond waarvan het dempen van binnensloten zonder compensatie is toegestaan.
2.4.1.    Dit betoog faalt. Ten tijde van het indienen van de aanvraag op 25 april 2004 alsook ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 25 januari 2005 was het in het Handboek ontheffingen waterbeheer (hierna: het Handboek), gepubliceerd op 25 maart 2003 in het Noord-Hollands Weekblad, neergelegde door het hoogheemraadschap gevoerde beleid van toepassing. Volgens het Handboek mag een watergang niet worden gedempt als geen compenserende maatregelen worden getroffen in hetzelfde peilvak.
De Afdeling acht met de rechtbank dit beleid niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het door appellant ingebrachte deskundigenrapport "Pompen en dempen" van Artesia daaraan niet kan afdoen, nu dit rapport ziet op faalkansberekeningen die onder dit beleid niet meer van belang zijn.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het hoogheemraadschap, behoudens bijzondere omstandigheden, gehouden was de aanvraag van appellant van 25 april 2004 aan dit beleid te toetsen en in beginsel aan de ontheffing van het in de Keur opgenomen verbod tot demping de bijzondere voorwaarde moest verbinden dat het dempen van de sloten op het onderhavige perceel volledig dient te worden gecompenseerd.
2.5.    Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het gelijkheids- en het rechtzekerheidsbeginsel zijn geschonden. De ontheffingsaanvragen van collega-agrariërs dateren van 1998 en 1999, zodat hierop, anders dan op de aanvraag van appellant, niet het in het Handboek neergelegde beleid van toepassing is.
Voor zover appellant betoogt dat sprake is van machtsmisbruik door het hoogheemraadschap, nu hij onder druk van de aanzegging tot bestuursdwang van het hoogheemraadschap zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2003 heeft ingetrokken, en hij door de effectuering van de bestuursdwang schade heeft geleden, heeft de rechtbank terecht heeft overwogen, dat dit omstandigheden zijn die zien op het onherroepelijke besluit tot aanzegging van bestuursdwang van 29 september 2003 en niet op het in de onderhavige procedure ter toetsing voorliggende besluit van 25 januari 2005 waarbij de aan de appellant onder voorwaarden verleende ontheffing is gehandhaafd, zodat dit betoog buiten beschouwing dient te blijven.
De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat het hoogheemraadschap zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid nopen.
2.6.    Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het hoogheemraadschap terecht aan de ontheffing krachtens artikel 19, eerste lid, van de Keur de bijzondere voorwaarde heeft verbonden dat de demping van de sloten op het betreffende perceel volledig wordt gecompenseerd.
2.7.    Het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006
171-505.