ECLI:NL:RVS:2006:AY5915

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510471/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kleverpark 2005 en goedkeuring door de gemeenteraad van Haarlem

Op 20 april 2005 heeft de gemeenteraad van Haarlem het bestemmingsplan "Kleverpark 2005" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, heeft op 18 oktober 2005 besloten goedkeuring te verlenen aan het plan, maar heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bergingen". Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelt dat het bestreden besluit onvoldoende duidelijk is en dat de goedkeuring ten onrechte is onthouden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 juni 2006 behandeld. Appellant was aanwezig, evenals vertegenwoordigers van verweerder en de gemeenteraad van Haarlem. De Afdeling overweegt dat de goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bergingen" is onthouden vanwege strijd met het recht, omdat de gemeenteraad abusievelijk een goothoogte van 3 meter in plaats van 3,5 meter had opgenomen in de planvoorschriften. De Afdeling stelt vast dat de kadastrale aanduidingen op de plankaart niet duidelijk zijn, maar dat dit niet leidt tot rechtsonzekerheid.

De Afdeling concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de goedkeuring aan het plandeel te onthouden. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 augustus 2006.

Uitspraak

200510471/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2005 heeft de gemeenteraad van Haarlem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 maart 2005, het bestemmingsplan "Kleverpark 2005" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 oktober 2005, kenmerk 2005-22271, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Haarlem, vertegenwoordigd door J. Nupoort, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het plan heeft een overwegend consoliderend karakter en voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van Haarlem.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Verweerder heeft evenwel vanwege strijd met het recht goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bergingen" aan de [locaties]. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat blijkens informatie van de gemeenteraad voor deze percelen in de planvoorschriften abusievelijk een goothoogte van 3 meter in plaats van 3,5 meter is opgenomen.
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant stelt in beroep dat uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk blijkt aan welk plandeel goedkeuring is onthouden nu de kadastrale aanduiding [locatie} niet op de plankaart voorkomt en het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden op de plankaart niet is omlijnd. Ook is het dictum niet juist overgenomen op de plankaart.
2.6.    Appellant stelt voorts dat verweerder het plandeel met de bestemming "Bergingen" aan de [locaties] ten onrechte niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft geacht. Appellant wenst op deze percelen de bestemming "Gemengde Doeleinden (Gb)". Door de bestemming "Bergingen" kan hij de gebruiksmogelijkheden die het vigerende plan hem biedt, niet continueren.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.    Op de plankaart zijn de kadastrale aanduidingen [locaties] niet, dan wel niet leesbaar aangeduid. Op de plankaart komt ter plaatse van de [locatie] één bestemmingsvlak met de bestemming "Bergingen" voor. Dit bestemmingsvlak bestaat uit twee percelen. Het naastgelegen perceel heeft de kadastrale aanduiding [locatie].
2.9.    Het dictum van het bestreden besluit luidt: "(…) besluiten het bestemmingsplan Kleverpark 2005 goed te keuren, met uitzondering van: het plandeel met de bestemming b aan de [locaties]."
Op de plankaart staat vermeld: "… goedgekeurd … met uitzondering van het plandeel met de bestemming b aan de [locaties]. van de planvoorschriften".
2.10.    De gemeenteraad heeft bij het toekennen van de bestemming "Bergingen" aan de percelen [locaties] niet ingestemd met het verzoek van appellant om ter plaatse een bestemming "Gemengde Doeleinden (Gb)" te projecteren. Volgens de gemeenteraad zou een bestemming "Gemengde Doeleinden (Gb)", mede vanwege de noodzakelijke daglichttoetreding binnen die bestemming, de privacy van aangrenzende percelen zeer nadelig beïnvloeden. Verweerder heeft met dit standpunt ingestemd.
2.11.    Ingevolge het voorheen geldende planologische regime mogen op de percelen [locaties] eengezinswoningen, boven- en benedenwoningen, kantoren en gesloten magazijnen, winkels, cafés en restaurants worden opgericht.
Ter zitting is vastgesteld dat appellant de bergingen op dit moment gebruikt als stalling, berging en opslagruimte ten behoeve van een bloemenhandel.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.    Uit het dictum, in samenhang met de plankaart, kan rechtszeker worden afgeleid aan welke plandelen goedkeuring is onthouden. Het feit dat de kadastrale aanduiding [locatie] op de plankaart ontbreekt, zoals appellant stelt, doet hier niet aan af nu op de plankaart ter plaatse van de [locatie] slechts één bestemmingsvlak met de bestemming "Bergingen" voorkomt, uit de ondergrond duidelijk kan worden afgeleid dat het bestemmingsvlak ziet op twee percelen en het naastgelegen perceel de kadastrale aanduiding [locatie] heeft. Ook het feit dat op de plankaart het dictum niet juist is weergegeven, doet hier niet aan af nu sprake is van een kennelijke verschrijving. Er bestaat geen twijfel over de bedoeling van verweerder en de verschrijving kan in dit geval niet tot verwarring of rechtsonzekerheid leiden.
2.13.    Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel waartegen de inhoudelijke bezwaren van appellant zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van appellant daarom aldus op dat hij zich er tegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.
2.14.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Met het oog op de rechtszekerheid geldt evenwel als uitgangspunt dat bestaand gebruik waarvan niet aannemelijk is dat dit binnen de planperiode zal worden beëindigd, als zodanig wordt bestemd. Niet is aannemelijk gemaakt dat het feitelijke gebruik van de gronden binnen de bestemming "Bergingen" niet kan worden voortgezet.
2.15.    Voor zover appellant een ruimere bestemmingsregeling wenst in verband met toekomstige mogelijkheden overweegt de Afdeling als volgt. Alhoewel appellant in het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft verzocht de bouw van een woning met atelier mogelijk te maken, is niet gebleken van concrete voornemens van appellant tot wijziging van het huidige gebruik. Wat betreft de mogelijkheid voor de bouw van een woning acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat dit met het oog op de noodzakelijke daglichttoetreding in die woning en gelet op de ligging van het perceel van appellant ten opzichte van de naastgelegen percelen, de privacy van deze percelen zeer nadelig zou beïnvloeden, niet onjuist. Daarbij is van belang dat het perceel van appellant direct grenst aan de achtergelegen percelen en derhalve direct uitkijkt op de achtertuinen van deze percelen. Verweerder heeft derhalve na afweging van alle belangen in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad ter plaatse geen woning toe te staan.
2.16.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder aan de motivering van de onthouding van goedkeuring tevens de door appellant aangevoerde redenen ten grondslag had moeten leggen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006
317-525.