ECLI:NL:RVS:2006:AY5917

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602372/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • Ch.W. Mouton
  • H. Borstlap
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij afvalverwijdering door rechtspersonen

In deze zaak gaat het om de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem met betrekking tot het verwijderen van afvalstoffen die op een parkeerplaats nabij het perceel Keppelseweg 26 te Doetinchem waren aangetroffen. De appellanten, de besloten vennootschappen 'Ter Horst Milieu B.V.' en 'Ter Horst B.V.', hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 7 juli 2005, waarin bestuursdwang werd aangekondigd. De bestuursdwang was gericht aan Ter Horst B.V., terwijl het afval door Ter Horst Milieu B.V. was achtergelaten. De appellanten stelden dat de tenaamstelling van het bestuursdwangbesluit ondeugdelijk was, omdat de beslissing niet aan de juiste rechtspersoon was gericht.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 augustus 2006 geoordeeld dat de bestuursdwang ten onrechte aan Ter Horst B.V. was aangezegd, aangezien het afval door Ter Horst Milieu B.V. was achtergelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat Ter Horst Milieu B.V. geen belanghebbende was bij het besluit van 7 juli 2005, omdat het besluit enkel betrekking had op Ter Horst B.V. De Raad heeft het beroep van Ter Horst B.V. gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem vernietigd. Tevens is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de gemeente Doetinchem de proceskosten van de appellanten dient te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de toepassing van bestuursdwang en de juiste identificatie van de betrokken rechtspersonen. De uitspraak heeft implicaties voor de aansprakelijkheid van rechtspersonen in milieuzaken en de rol van de gemeente bij het handhaven van milieuwetgeving.

Uitspraak

200602372/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ter Horst Milieu B.V." (hierna: Ter Horst Milieu B.V.), gevestigd te Varsseveld, gemeente Oude IJsselstreek, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ter Horst B.V." (hierna: Ter Horst B.V.), gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 7 juli 2005 heeft verweerder de beslissing van diezelfde datum om bestuursdwang toe te passen ter zake van het verwijderen van afvalstoffen die zijn aangetroffen op een parkeerplaats nabij het perceel Keppelseweg 26 te Doetinchem, op schrift gesteld.
Bij besluit van 22 november 2005, verzonden op 23 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 december 2005, na doorzending door de rechtbank Zutphen bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2006.
Bij brief van 15 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door J. Thomassen en ing. M.G. Tanke, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.2.    De Afdeling gaat bij de beoordeling van het geding uit van de volgende onbestreden feiten.
Op of omstreeks 7 juli 2005 heeft Ter Horst Milieu B.V. een door haar verhuurde afvalcontainer geleegd op een parkeerplaats nabij het pand Keppelseweg 26 te Doetinchem, waarna zij de geleegde container heeft meegenomen.
Op 7 juli 2005 heeft een ambtenaar van de gemeente Doetinchem gesproken met onder meer M.R. van der Molen. De laatste is enig bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ter Horst Goor Beheer B.V.", welke rechtspersoon enig bestuurder is van Ter Horst B.V. Verder heeft Van der Molen voornoemd een volledige volmacht van de enig bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "S.T.H.V. (Speciaal Transport ter Horst Varsseveld) Beheer B.V.", welke rechtspersoon enig bestuurder is van Ter Horst Milieu B.V.
Tijdens het gesprek is met toepassing van artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mondeling bestuursdwang aangezegd vanwege overtreding van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Wet bodembescherming. De bestuursdwang houdt in dat vanwege verweerder het op de parkeerplaats achtergelaten afval wordt verwijderd op kosten van de overtreder.
Deze beslissing is vervolgens bij voormelde brief van 7 juli 2005 op schrift gesteld en bekendgemaakt. De brief is geadresseerd aan Ter Horst B.V. Tegen dat besluit hebben Ter Horst B.V. en Ter Horst Milieu B.V. bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3.    Het is de Afdeling uit de stukken en het gestelde ter zitting gebleken dat verweerder in de schriftelijke vastlegging van de bestuursdwangbeslissing niet per abuis heeft vermeld dat aan Ter Horst B.V. in plaats van aan Ter Horst Milieu B.V. bestuursdwang is aangezegd, maar dat bewust is gekozen om de bestuursdwang aan Ter Horst B.V. aan te zeggen. Verweerder wijst in dit verband op de verwevenheid tussen de diverse rechtspersonen en bestuurders op grond waarvan Ter Horst B.V. volgens hem als overtreder kan worden aangemerkt.
2.4.    Voor zover het beroep is ingesteld door Ter Horst Milieu B.V., overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 20.13 (oud) van de Wet milieubeheer, in verbinding met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, kon een belanghebbende tegen het besluit van 7 juli 2005 bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het besluit van 7 juli 2005 houdt, mede gezien hetgeen onder 2.3 is overwogen, in dat aan Ter Horst B.V. als overtreder bestuursdwang is aangezegd. Op basis van dat besluit kan slechts Ter Horst B.V. worden aangesproken voor betaling van de voor de bestuursdwang gemaakte kosten, en niet Ter Horst Milieu B.V. Nu ook overigens niet blijkt dat het belang van Ter Horst Milieu B.V. rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 7 juli 2005, had verweerder moeten concluderen dat Ter Horst Milieu B.V. geen belanghebbende is. Het door haar tegen het besluit gemaakte bezwaar is ten onrechte ontvankelijk geacht.
2.5.    Voor zover het beroep is ingediend door Ter Horst B.V. overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.1.    In beroep is onder meer aan de orde gesteld dat de tenaamstelling van het bestuursdwangbesluit ondeugdelijk is.
2.5.2.    Zoals vermeld heeft Ter Horst Milieu B.V. en niet Ter Horst B.V. het afval op de parkeerplaats achtergelaten. Van omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat desondanks Ter Horst B.V. als overtreder moet worden aangemerkt, is de Afdeling niet gebleken. Het feit dat M.R. van der Molen als bestuurder respectievelijk gevolmachtigde (uiteindelijk) invloed heeft bij beide rechtspersonen, is voor die conclusie in ieder geval onvoldoende.
Derhalve is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat Ter Horst B.V. overtreder is en is het bestuursdwangbesluit van 7 juli 2005 ten onrechte aan Ter Horst B.V. gericht.
2.6.    Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu appellanten tevens hebben verzocht om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, worden deze kosten hierbij, nu het primaire besluit wordt herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, in aanmerking genomen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 22 november 2005, kenmerk 2005.11927/hnr;
III.    verklaart het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ter Horst Milieu B.V." tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 7 juli 2005, kenmerk 2005.42982/ern, gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 7 juli 2005;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Doetinchem aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Doetinchem aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006
262-415.