200508292/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de stichting "Stichting Novum"
2. de stichting "Visio Landelijke Stichting Slechtzienden en Blinden", beide gevestigd te Huizen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3889 van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2005 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1],
2. [wederpartij sub 2],
3. [wederpartij sub 3],
4. [wederpartij sub 4],
5. [wederpartij sub 5],
6. [wederpartij sub 6,
7. [wederpartij sub 7],
8. [wederpartij sub 8] en
9. De Buurtpreventievereniging WaakSaam,
wonend dan wel gevestigd te Huizen
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college) aan appellante sub 1 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw op het perceel Amersfoortsestraatweg 180 te Huizen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 juli 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gemaakt door [wederpartij sub 5, sub 6, sub 7 en sub 8], niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2005, verzonden op 18 augustus 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het beroep daartegen, voor zover ingesteld door [wederpartij sub 1, sub 2, sub 3, sub 4] en de Buurtpreventievereniging WaakSaam (hierna: [wederpartij sub 1 en anderen]), gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [wederpartij sub 1 en anderen] ongegrond is verklaard en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar, voor zover gemaakt door [wederpartij sub 1 en anderen], neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Bij besluit van 21 april 2006 heeft het college, voor zover hier van belang, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar, gemaakt door [wederpartij sub 1 en anderen], onder aanvulling van de motivering, wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2006 hebben appellanten, daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, hierop een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Het college is, met kennisgeving, niet verschenen. Voorts zijn [wederpartij sub 1], de Buurtpreventievereniging WaakSaam en [wederpartij sub 5], vertegenwoordigd door [wederpartij sub 7] verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft het verbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw op het perceel.
2.2. Appellanten betogen terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tot stand is gekomen.
2.2.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.2.2. Het advies dat de welstandscommissie op 28 mei 2003 heeft uitgebracht na de hoorzitting van 15 mei 2003 bevat geen nieuwe feiten of omstandigheden en wijkt wat betreft de inhoud niet wezenlijk af van het op 28 augustus 2002 uitgebrachte advies. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:9 van de Awb is tot stand gekomen.
2.3. De omstandigheid dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 14 juli 2003 in strijd is met artikel 7:9 van de Awb leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat dat besluit, gezien het hierna volgende, door de rechtbank terecht is vernietigd.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in de beslissing op bezwaar duidelijk moet zijn aangegeven voor welke onderdelen van het bouwplan vrijstelling is verleend. Volgens appellanten kan zulks niet van het college worden verlangd.
2.4.1. Temeer nu reeds in de bezwaarfase naar voren is gebracht dat niet duidelijk is van welke voorschriften van het bestemmingsplan vrijstelling is verleend, kon het college in dit geval niet volstaan met in het besluit op bezwaar te stellen dat sprake is van een geringe strijdigheid met de maximale goot- en bouwhoogte. Niet inzichtelijk is in hoeverre de toegelaten maatvoering in de desbetreffende voorschriften van het bestemmingsplan door het bouwplan wordt overschreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de motivering voor het weigeren van de gevraagde vergunning niet deugdelijk is, mede gelet op de belangenafweging die aan het besluit tot het verlenen van vrijstelling ten grondslag dient te liggen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.
2.5. Tot slot betogen appellanten dat de rechtbank hun belang ten onrechte onvoldoende heeft laten wegen.
2.5.1. De rechtbank diende de rechtmatigheid van de door het college verleende vrijstelling en bouwvergunning te toetsen. Het stond de rechtbank niet vrij een eigen afweging te maken van de belangen van partijen, nu dit gelet op artikel 3:4 van de Awb, op de weg van het college ligt. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. Nu het dictum juist is, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Het college heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 21 april 2006, opnieuw op het bezwaar, gemaakt door [wederpartij sub 1 en anderen] beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Dit wil zeggen dat van de zijde van [wederpartij sub 1 en anderen] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan hun bezwaren niet is tegemoetgekomen.
2.8. Voor zover [wederpartij sub 1 en anderen] betogen dat het beoogde gebruik niet past binnen de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan "Buitenwijken" geldende bestemming "bijzondere doeleinden II" en dat het college de aanvraag om bouwvergunning op grond van artikel 53, eerste lid, van de Woningwet behoorde aan te houden, komt de Afdeling hieraan niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in verband met het besluit van 21 april 2006 aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen dientengevolge buiten het geding.
2.9. [wederpartij sub 1 en anderen] betogen dat in het advies van de welstandscommissie van 28 mei 2003 niet is ingegaan op kritiekpunten die in het door hen overgelegde advies van Bureau Mattie en de Moor van april 2003 en dat eerstgenoemd advies derhalve niet aan het besluit op bezwaar van 21 mei 2006 ten grondslag gelegd had mogen worden.
2.9.1. Bij notitie van 28 mei 2003 heeft de welstandscommissie naar aanleiding van voormeld advies van Bureau Mattie en de Moor het welstandsadvies van 28 augustus 2002 nader toegelicht. In deze notitie is, anders dan [wederpartij sub 1 en anderen] aanvoeren, in reactie op het advies van Bureau Mattie en de Moor van april 2003 aangegeven dat door de uiterst zorgvuldige uitwerking van de nieuwe entree een nieuwe bevestiging ontstaat van de bestaande samenhang en dat de aanpassingen aan de architectuur terughoudend zijn. Niet is gebleken dat het welstandsadvies van 28 augustus 2002, gelezen in samenhang met voormelde notitie, zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het betoog faalt.
2.10. Voorts betogen [wederpartij sub 1 en anderen] dat onvoldoende duidelijk is waarvoor het college vrijstelling heeft verleend.
2.10.1. In de beslissing op bezwaar van 21 april 2006 heeft het college overwogen dat met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, sub 3, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling verleend werd van de overschrijding van de maximale goot- en bouwhoogte van het bestemmingsplan. Voorts heeft het college aangegeven in hoeverre de maximale goot- en bouwhoogte door het bouwplan worden overschreden. Van onduidelijkheid over de verleende vrijstelling is in dit besluit dan ook geen sprake. Het betoog faalt.
2.11. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Het college heeft terecht bouwvergunning verleend.
2.12. Het beroep tegen het besluit van 21 april 2006 is ongegrond.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij sub 1, sub 2, sub 3, sub 4] en de Buurtpreventievereniging WaakSaam tegen het besluit van 21 april 2006 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006