ECLI:NL:RVS:2006:AY6303

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509854/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toelating als instelling voor ondersteunende begeleiding door het College voor zorgverzekeringen

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 augustus 2006 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag door de stichting "Stichting Audiologisch Centrum Eindhoven" om als instelling voor ondersteunende begeleiding te worden toegelaten. De aanvraag werd afgewezen door het College voor zorgverzekeringen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BZA). De stichting had verzocht om toelating voor het verlenen van ondersteunende begeleiding aan zintuiglijk gehandicapten, maar het College oordeelde dat de zorg waarvoor toelating werd gevraagd, onder artikel 19 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Vbz) viel, waarvoor de stichting al was toegelaten. De Raad van State bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de zorg die de stichting beoogde niet als AWBZ-zorg kon worden aangemerkt, omdat deze zorg al onder een andere wettelijke regeling viel.

De stichting voerde aan dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat een ander audiologisch centrum, Hoensbroeck Audiologisch Centrum, wel was toegelaten. De Raad van State oordeelde echter dat de toelating van Hoensbroeck was gebaseerd op een overgangsregeling die niet van toepassing was op de stichting, waardoor er geen sprake was van gelijke gevallen. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving rondom zorgtoelating en de noodzaak voor instellingen om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg.

Uitspraak

200509854/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Audiologisch Centrum Eindhoven", gevestigd te Eindhoven,
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft verweerder een aanvraag van appellante om haar toe te laten als instelling voor ondersteunende begeleiding, afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2005.
Bij brief van 27 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [directeur] en ir. J.J.T. Hendriks en mr. J.C. Bartels, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Hallie en drs. A.M. Hopman, beiden werkzaam bij verweerder, zijn verschenen.
Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ) hebben de verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AWBZ worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat, geregeld, en kunnen voor het tot gelding brengen van de aanspraken voorwaarden worden gesteld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de AWBZ, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, moet een instelling die zorg als bedoeld in artikel 6 verleent, als zodanig zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 8, derde lid, van de AWBZ, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, beslist het College zorgverzekeringen op aanvragen om toelating.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: het BZA) heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling, aanspraak op ondersteunende begeleiding als omschreven in artikel 6.
Ingevolge artikel 6 van het BZA omvat ondersteunende begeleiding ondersteunende activiteiten in verband met, voor zover hier van belang, een zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van het BZA blijven het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering en de daarop gebaseerde regelgeving alsmede de artikelen 1, 2, 6, 9 en 13 van het Zorgindicatiebesluit zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van de onderdelen A, B, E, G en K van artikel 31, gedurende de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit en voor de in hun indicatiebesluit geïndiceerde zorg, van toepassing op verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de artikelen 1 tot en met 20 en artikel 31, onderdelen A, B, E, G en K, in werking treden, geïndiceerd waren voor een of meer vormen van zorg als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering.
Ingevolge het artikel 19, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Vbz) omvat hulp door een audiologisch centrum:
a. onderzoek van de gehoorfunctie;
b. advisering over de aan te schaffen gehoorapparatuur;
c. voorlichting over het gebruik van de apparatuur;
d. psycho-sociale hulp indien noodzakelijk in verband met problemen met de gestoorde gehoorfunctie.
2.2.    Appellante heeft gevraagd om toelating als instelling voor het verlenen van ondersteunende begeleiding aan zintuiglijk gehandicapten, als bedoeld in artikel 6 van het BZA. Blijkens de aanvraag is de ondersteunende begeleiding die appellante beoogt te geven, erop gericht om gehandicapten meer zelfredzaamheid te bieden, zodat ze beter in staat zijn om zelfstandig om te gaan met hun stoornis. Het gaat daarbij met name om:
    advisering en begeleiding bij het omgaan met hoortoestellen en de gevolgen van slechthorendheid;
    advisering en begeleiding bij de aanschaf van hulpapparatuur;
    hoortraining en begeleiding van zeer jonge slechthorende kinderen en hun ouders;
    begeleiding van schoolgaande kinderen;
    advisering van scholen, werkgevers en betrokkenen over de mogelijkheden om het functioneren van de slechthorende te verbeteren;
    advisering en begeleiding bij school- en beroepskeuze;
    bemiddeling bij maatschappelijk werk;
    organiseren van communicatiecursussen en sociale vaardigheidscursussen;
    organiseren van oudercursussen voor de stimulatie van spraak- en taalontwikkeling, en
    begeleiding van slechthorenden met oorsuizen.
2.3.    Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Naar het oordeel van verweerder valt de zorg waarvoor toelating wordt gevraagd, onder artikel 19, eerste lid, van het Vbz, voor welke zorg appellante is toegelaten. Derhalve kan deze zorg, gelet op artikel 2, eerste lid, van het BZA, niet als AWBZ-zorg worden aangemerkt. Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2.4.    Appellante betoogt in de eerste plaats dat verweerder heeft miskend dat de ondersteunende begeleiding die zij verstrekt, onder de reikwijdte van artikel 2, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6, aanhef en onder d, van het BZA valt en in overeenstemming is met de beschrijving die verweerder van die zorg geeft in zijn rapport 'Functiegerichte aanspraken'.
2.4.1.    Dit betoog slaagt niet. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het BZA volgt dat slechts aanspraak op zorg als bedoeld in artikel 6 van het BZA bestaat, wanneer het zorg betreft die niet kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling. Verweerder heeft zich met recht op het standpunt gesteld dat onder psychosociale hulp, als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder d, van het Vbz, moet worden verstaan alle psychosociale hulp die noodzakelijk is in verband met problemen met een gestoorde gehoorfunctie en dat dit hulp betreft die zich richt op acceptatie van de handicap, het verbeteren van het omgaan met de handicap, het vergroten van communicatiemogelijkheden, het verbeteren van het sociaal functioneren en het voorkomen van isolement. De aanvraag van appellante heeft voornamelijk betrekking op deze vormen van zorg. Nu op deze vormen van zorg aanspraak bestaat op grond van artikel 19 van het Vbz, heeft verweerder, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het BZA, deze zorg terecht niet aangemerkt als zorg als bedoeld in artikel 6 van het BZA. Dat volgens appellante uit de beschrijving van ondersteunende begeleiding in het rapport 'Functiegerichte aanspraken' blijkt dat de zorg die zij verleent, zorg is als bedoeld in artikel 6 van het BZA kan aan de duidelijke bewoordingen van artikel 2 van het BZA niet afdoen. Dat de psychosociale hulp intensiever is geworden als gevolg van ontwikkelingen op audiologisch gebied, waardoor de bekostiging van de zorg op basis van het Vbz niet meer volstaat, betekent evenmin dat deze zorg, in afwijking van de wettelijke regeling, is aan te merken als zorg als bedoeld in artikel 6 van het BZA.
Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat overige vormen van hulp waarvoor appellante toelating heeft verzocht, zoals het adviseren van scholen, werkgevers en betrokkenen over de mogelijkheden om het functioneren van de slechthorende te verbeteren, alsmede advisering en begeleiding bij school- en beroepskeuze, niet zijn aan te merken als op de verzekerde gerichte vormen van ondersteunende begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het BZA. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de zorg die appellante blijkens haar aanvraag beoogt te bieden, niet kan worden aangemerkt als niet als AWBZ-zorg.
2.5.    Appellante betoogt voorts dat verweerder door haar aanvraag af te wijzen heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat Hoensbroeck Audiologisch Centrum wèl is toegelaten als instelling voor ondersteunende begeleiding, terwijl dat centrum wat zorgverlening betreft geheel vergelijkbaar met haar is.
2.5.1.    Hoensbroeck Audiologisch Centrum is op 24 september 2002, derhalve voor de inwerkingtreding van het BZA, toegelaten als regionale instelling voor auditief gehandicapten voor activerende begeleiding en behandeling en ondersteunende begeleiding als bedoeld in artikel 22 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. Gelet op artikel 33, tweede lid, van het BZA blijft het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering van toepassing op de verzekerden die voor die zorg geïndiceerd waren gedurende de geldigheidsduur van hun indicatiebesluit. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld, zijn alle instellingen die voor 1 april 2003 als regionale instelling voor auditief gehandicapten zijn toegelaten, per 1 april 2003 collectief toegelaten als instelling onder het BZA, ook voor de ondersteunende begeleiding waarvoor appellante wil worden toegelaten. Nu de grond voor de toelating van Hoensbroeck Audiologisch Centrum is gelegen in een overgangsregeling die niet van toepassing is op appellante, is geen sprake van gelijke gevallen. Dit betoog slaagt derhalve evenmin.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006
27-362.