ECLI:NL:RVS:2006:AY6310

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600641/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en opheffing van voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid te Druten

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen op 17 maart 2006. Het betreft een besluit van de gemeenteraad van Druten, waarbij goedkeuring was verleend aan het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid'. De voorlopige voorziening was ingesteld om het besluit van 6 december 2005 te schorsen, omdat er onduidelijkheid bestond over de cultuurhistorische waarden van het plangebied. De Voorzitter heeft het verzoek tot opheffing behandeld op 1 augustus 2006, waarbij verzoeker en verweerder aanwezig waren, evenals een derde partij.

Uitspraak

200600641/3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de gemeenteraad van Druten,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 17 maart 2006, in zaak no. 200600641/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
[partij], wonend te Druten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 17 maart 2006, in zaak no.
200600641/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 6 december 2005, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid", geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op gelijke datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, R.J.H.M. Huisman en H.A.M. Jansen, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Watttenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door J.H. Reijnen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het plan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein direct ten zuiden van de Van Heemstraweg en direct ten oosten van de weg Noord-Zuid te Druten in de nabijheid van het dorp Puiflijk.
2.3.    In zijn uitspraak van 17 maart 2006 heeft de Voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"Vast staat dat het plangebied in het streekplan niet is aangemerkt als     waardevol cultuurhistorisch landschap. Voorts is niet in geschil dat op     grond van het streekplanbeleid ter plaatse een bedrijventerrein is     toegestaan. De goedkeuring van het bestemmingsplan waarbij wordt     voorzien in een regeling voor een bedrijventerrein, ligt thans ter     beoordeling voor. Niettemin dient te Afdeling in de bodemprocedure in het     kader van de beoordeling van het bestreden besluit op basis van de     stelling van verzoekster die is te duiden als het door provinciale staten in     aanmerking nemen van een onjuiste kwalificatie van het gebied bij de     vaststelling van het streekplan, te beoordelen of provinciale staten er in     dit geval in redelijkheid voor hebben kunnen kiezen om het gebied zodanig     te kwalificeren dat ter plaatse een bedrijventerrein kan worden     toegestaan. Indien die keuze onredelijk moet worden geacht, heeft     verweerder daar bij de beoordeling van dit bestemmingsplan niet vanuit     mogen gaan.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting blijft bij de     Voorzitter onduidelijkheid bestaan omtrent de cultuurhistorische waarden     op en nabij het plangebied. Gelet hierop acht de Voorzitter nader     onderzoek naar deze waarden aangewezen door de Stichting Advisering     Bestuursrechtspraak. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de     onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de     inwerkingtreding van het plan, termen aanwezig om het bestreden besluit     bij voorlopige voorziening te schorsen."
2.4.    In het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening voert verzoeker aan dat uit het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 22 juni 2006 (hierna: het deskundigenbericht) volgt dat bebouwing in het plangebied (het zicht op) het rivierduin, dat zich op ongeveer 600 meter van het plangebied bevindt, niet aantast, zodat de schorsing kan worden opgeheven. Voorts stelt verzoeker dat uit het deskundigenbericht blijkt dat in de rijksnota "Belvedère" met betrekking tot het Land van Maas en Waal uitsluitend de hoger gelegen rivierduinen met de dorpen Horssen, Bergharen en Hernen worden beschreven en niet het rivierduin van Puiflijk. Voorts valt het rivierduin van Puiflijk volgens verzoeker niet in een Waardevol Landschap als bedoeld in de provinciale nota "Belvoir2". Verzoeker stelt dat voortduring van de schorsing met zich brengt dat geen uitgifte van de gronden ten behoeve van de verwezenlijking van het bedrijventerrein mogelijk is. Deze uitgifte wordt echter wel wenselijk geacht, gelet op de omstandigheid dat de boekwaarde van het plangebied meer dan € 5.000.000 euro bedraagt en de rentelasten op jaarbasis ongeveer € 180.000 bedragen. Daarnaast vreest verzoeker dat van alle bedrijven die hebben aangegeven dat zij zich zo spoedig mogelijk wensen te vestigen in het plangebied, een aantal inmiddels overweegt om zich elders te vestigen.
2.5.    In het deskundigenbericht staat vermeld dat het plangebied niet behoort tot het rivierduin maar is gelegen op een afstand van ongeveer 600 meter van de rand van het rivierduin. Tussen het plangebied en het rivierduin bevinden zich volgens het deskundigenbericht boomgaarden. Het dorp Puiflijk is gebouwd op en rondom het rivierduin. Volgens het deskundigenbericht was Puiflijk voorheen een vrijliggend dorp, maar grenst de noordoostzijde van het dorp nu direct aan Druten. Het dorp is goed zichtbaar vanaf rijbaan en parallelweg van de Van Heemstraweg, aldus het deskundigenbericht. De hoogteverschillen die zo kenmerkend zijn voor het rivierduin en die in het dorp Puiflijk ongeveer 5 meter bedragen, zijn vanaf het plangebied gezien door de afstand tot het dorp Puiflijk volgens het deskundigenbericht niet of nauwelijks zichtbaar. Vestiging van een bedrijventerrein ter plaatse van het plangebied zal de waarden van het rivierduin niet aantasten, aldus het deskundigenbericht. Wel verdwijnt vanaf de rijbaan en parallelweg van de Van Heemstraweg het zicht op het dorp, aldus het deskundigenbericht.
De gronden van het plangebied, welke volgens het deskundigenbericht behoren tot het Land van Maas en Waal, vallen, volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland, binnen de Belvédèregebieden, welke gebieden op grond van hun bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn opgenomen in de Nota Belvédère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, van het Rijk. Met de nota wordt geen directe bescherming geboden aan cultuurhistorische elementen, maar wordt wel onder meer speciale aandacht gevraagd bij de planvorming in de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden, aldus het deskundigenbericht.
In de bijlage bij de voornoemde nota zijn de cultuurhistorische waarden van het gebied beschreven. In het deskundigenbericht staat vermeld dat het gebied zich volgens de voornoemde nota kenmerkt door een landschap dat karakteristiek is voor het rivierengebied, met door dijken beschermde oeverwallen en komgebieden. Allereerst werden volgens het deskundigenbericht de hogere delen van het landschap bewoond (stroomruggen, rivierduinen en dekzandruggen). Een bijzonderheid in het Land van Maas en Waal wordt volgens deze bijlage gevormd door de reeks meer besloten en hoger gelegen rivierduinen of donken met de dorpen Horssen, Bergharen en Hernen. Bij de beschrijving van het Belvédèregebied Land van Maas en Waal wordt alleen deze reeks van rivierduinen genoemd, aldus het deskundigenbericht. Puiflijk behoort niet tot deze reeks, maar is een losgelegen rivierduin en wordt volgens het deskundigenbericht niet bij de beschrijving van het Belvédèregebied genoemd.
In de provinciale nota "Belvoir2", bij besluit van 25 mei 2005 vastgesteld door provinciale staten, wordt onderscheid gemaakt in een Cultuurhistorische Waardenkaart en een Cultuurhistorische Beleidskaart. De Cultuurhistorische Beleidskaart is in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) opgenomen als themakaart volgens het deskundigenbericht. Het plangebied valt volgens het deskundigenbericht binnen het deelgebied Rivierengebied. De cultuurhistorische waarden binnen dit deelgebied worden onder meer gevormd door vroegere en huidige zandige oeverwallen en kleikommen. De voornoemde kaarten met bijbehorende cultuurhistorische waarden zijn volgens het deskundigenbericht van belang geweest bij de omschrijving van de Waardevolle Landschappen.
Volgens de in het streekplan opgenomen themakaart 22, behoort het plangebied niet tot gebieden die zijn aangemerkt als een Waardevol Landschap binnen welke gebieden het beleid is gericht op behoud en versterking van de waarden. Ook op de themakaarten 23 (Nationaal Landschap) en 24 (Open gebieden) is het plangebied niet aangeduid, aldus het deskundigenbericht.
2.6.    Op grond van het vorenstaande en het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat zich in (de omgeving van) het plangebied niet de cultuurhistorische waarden voordoen op grond waarvan het Land van Maas en Waal is aangemerkt als Belvédèregebied. Voorts stelt de Voorzitter vast dat het plangebied geen cultuurhistorische waarden bezit in de zin van de provinciale nota "Belvoir2" en het plangebied dientengevolge niet is aangemerkt als Waardevol Landschap. Gelet op het vorenstaande overweegt de Voorzitter dat hetgeen in het deskundigenbericht en de daarbij gevoegde bijlagen is vermeld, de door de Voorzitter in de uitspraak van 17 maart 2006 bedoelde onduidelijkheid heeft weggenomen. Het deskundigenbericht biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanleg van het bedrijventerrein ter plaatse zal leiden tot een aantasting van (het zicht op) cultuurhistorische waarden. In hetgeen door [partij] is aangevoerd, ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts is, gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, niet gebleken van andere redenen om de getroffen voorziening te laten voortduren. Verder neemt de Voorzitter in aanmerking dat, gelet op hetgeen met betrekking tot de financiële lasten en het gebrek aan uitgeefbare gronden ten behoeve van het bedoelde bedrijventerrein in het verzoek om opheffing van de schorsing en ter zitting is gesteld, het belang van verzoeker bij spoedige inwerkingtreding van het bestemmingsplan voldoende aannemelijk is gemaakt.
2.7.    Gelet op het voorgaande, ziet de Voorzitter alle belangen afwegende geen aanleiding de schorsing van het goedkeuringsbesluit te laten voortduren. De getroffen voorlopige voorziening dient derhalve te worden opgeheven.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de Voorzitter van 17 maart 2006, in zaak no. 200600641/2, op;
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting   w.g. Verbeek
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006
325-500.