200603432/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te Ermelo,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de gemeenteraad van Ermelo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 augustus 2005, het bestemmingsplan "De Korenbloem, wijziging nr. 4, bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998, herziening 2002"" vastgesteld.
Bij besluit van 4 april 2006, kenmerk RE2005.41503, heeft verweerder omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brieven van 8 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 8 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Ermelo, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en ing. R.M.L.M. Verhoeven, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het bestemmingsplan "De Korenbloem, wijziging nr. 4, bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998, herziening 2002"" (hierna: het plan) voorziet in de bouw van 13 woningen, bijbehorende parkeerplaatsen, een ontsluitingsweg en groenvoorzieningen op de percelen Korenbloem 1 tot en met 25.
2.4. Verzoekers zijn woonachtig op het perceel [locatie a], dat op een afstand van ongeveer 50 meter van het plangebied ligt, respectievelijk op het perceel [locatie b], dat grenst aan het plangebied. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij stellen zich op het standpunt dat moet worden gevreesd voor verkeersonveilige situaties, parkeerproblemen, rioleringsproblemen en geluidsoverlast. Voorts worden volgens verzoekers onnodig beeldbepalende bomen gekapt en leidt het plan tot een aantasting van de privacy. Verzoekers wensen dat het goedkeuringsbesluit met betrekking tot het plan wordt geschorst, teneinde te voorkomen dat het plan in werking treedt, hetgeen onomkeerbare gevolgen met zich brengt.
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Verweerder stelt zich in navolging van de gemeenteraad op het standpunt dat de ontsluiting van het plangebied is voorzien via een reeds bestaande uitrit en dat de ontsluitingsweg zal worden uitgevoerd als een zogenoemde 30 km-zone. Voorts voorziet het plan volgens verweerder in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Ten aanzien van de beweerdelijke rioleringsproblemen stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestaande rioleringsstelsel de toename van de hoeveelheid water ten gevolge van de voorziene 13 woningen kan verwerken. Voorts is van een onevenredige aantasting van privacy geen sprake, aldus verweerder.
2.6. Op 6 juni 2006 is reeds met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) een bouwvergunning verleend voor de bouw van de 13 woningen. Ter zitting is komen vast te staan dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen de verleende bouwvergunning zodat het college van burgemeester en wethouders een beslissing op bezwaar dient te nemen. Bij afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening treedt het bestemmingsplan in werking en geldt dit als toetsingskader voor de beslissing op bezwaar. Als vervolgens de beslissing op bezwaar wordt genomen voordat de Afdeling heeft beslist op het beroep tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan, dan blijft dat bestemmingsplan het toetsingskader voor de beoordeling van die beslissing op bezwaar in rechte, ook in het geval het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan wordt vernietigd. Dit volgt uit de uitspaak van 21 december 1999, zaak no. H01.99.0245 (AB 2000, 78 en BR 2000, blz. 491). Dat in de onderhavige zaak een bouwvergunning is verleend op basis van een vrijstelling op grond van het tweede lid van artikel 19 van de WRO, maakt het vorenstaande niet anders. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan niet zijn uit te sluiten. Hieruit volgt dat verzoekers, anders dan verweerder en de gemeenteraad stellen, een spoedeisend belang hebben bij een mogelijke schorsing van het goedkeuringsbesluit.
2.7. Voorop staat dat in deze procedure alleen het besluit van verweerder over de goedkeuring van het plan ter beoordeling voorligt. Het bezwaar dat beeldbepalende bomen worden gekapt, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Blijkens de stukken is voor het kappen van de betrokken bomen een kapvergunning verleend waarvoor een afzonderlijke procedure geldt. Dit bezwaar blijft derhalve thans buiten beschouwing.
2.8. In de toelichting op het plan staat vermeld dat het gebied zal worden ontsloten via de Smidsweg, waarbij de ontsluitingsweg zal worden uitgevoerd als een 30 km-zone. Volgens de reactie op de zienswijze zal voor de ontsluitingsweg gebruik worden gemaakt van een bestaande uitrit.
Volgens de plantoelichting is in het plan voorzien in 22 parkeerplaatsen. Daarbij is volgens de reactie van het gemeentebestuur op de zienswijzen uitgegaan van een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per voorziene woning.
Verzoekers hebben naar het oordeel van de Voorzitter in dit kader niet aannemelijk gemaakt dat verweerder, in navolging van de gemeenteraad, niet van deze normen mocht uitgaan en evenmin dat de parkeerbehoefte, ten gevolge van de bouw van de 13 woningen, groter is dan is voorzien in het plan. In aanmerking genomen dat het plan voorziet in de bouw van slechts 13 woningen heeft verweerder zich naar het oordeel van de Voorzitter voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van verkeer ter plaatse van de percelen van verzoekers ten gevolge van het plan zeer gering zal zijn. Ter zitting is verder komen vast te staan dat ter plaatse van de voorziene ontsluitingsweg reeds sprake is van een 30 km-zone en dat voor de afwikkeling van het verkeer gebruik kan worden gemaakt van deze bestaande uitrit. Op grond van het vorenstaande is dan ook niet op voorhand aannemelijk geworden dat het extra verkeer dat de bouw van de 13 woningen met zich brengt niet op aanvaardbare wijze kan worden afgewikkeld, noch dat het plan leidt tot een ernstige verkeerstoename met parkeeroverlast tot gevolg.
2.9. Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betreft het onderzoek "Akoestisch onderzoek bp De Korenbloem Ermelo", gedateerd september 2004. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de bouwgrens maximaal 39 dB(A) bedraagt.
Voor zover verzoekers ter plaatse van hun eigen woningen geluidsoverlast vrezen ten gevolge van de voorziene ontsluitingsweg, is ter zitting komen vast te staan dat deze weg thans reeds is aangewezen als 30 km-zone. Gelet hierop alsmede op hetgeen is overwogen in 2.8. ten aanzien van de toename van verkeer en in aanmerking genomen de afstand van de ontsluitingsweg tot aan de woningen van verzoekers van respectievelijk 50 en 15 meter, acht de Voorzitter de vrees voor geluidsoverlast ongegrond.
2.10. Volgens de plantoelichting is ervoor gekozen om enkel de afvoer van het huishoudelijke afvalwater van de voorziene 13 woningen aan te sluiten op het rioolstelsel. In de plantoelichting staat verder vermeld dat de bestaande riolering voldoende capaciteit biedt voor de afvoer van het huishoudelijke afvalwater van de voorziene woningen. Het hemelwater zal worden losgekoppeld en door middel van passende maatregelen worden geïnfiltreerd in de bodem, aldus de toelichting op het plan.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het huishoudelijke afvalwater niet op een aanvaardbare wijze via het bestaande rioleringsstelsel kan worden afgevoerd. In hetgeen verzoekers overigens op dit punt hebben aangevoerd, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat voor rioleringsproblemen moet worden gevreesd.
2.11. Ten aanzien van de vraag of voor aantasting van de privacy van verzoekers moet worden gevreesd in verband met de ligging van de voorziene ontsluitingsweg dan wel de voorgenomen bebouwing, overweegt de Voorzitter als volgt. Ter zitting is gebleken dat (een deel van) de tuin van het perceel dat grenst aan het plangebied is afgeschermd door middel van een schutting en dat in de desbetreffende tuin enige begroeiing aanwezig is. Voorts betreft de kortste afstand tussen de voorziene bebouwing en de woningen van verzoekers ongeveer 60 meter. In aanmerking genomen dat de in het plangebied aanwezige bebouwing thans niet wordt gebruikt, kan niet worden ontkend dat met de bouw van de voorziene woningen een vermindering van de privacy zal optreden. Gelet op de afstand tussen de voorziene bebouwing en de woningen van verzoekers alsmede de aanwezige begroeiing ziet de Voorzitter evenwel op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van de privacy van verzoekers beperkt is.
2.12. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006