200603864/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te Amsterdam,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 4 oktober 2005, heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad), op voorstel van het dagelijks bestuur van 22 september 2005, het bestemmingsplan "Oud-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 april 2006, kenmerk 2006-20175, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State op gelijke datum per fax ingekomen, beroep ingesteld. Bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State op gelijke datum per fax ingekomen, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar verzoekers, in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. N. Smit en mr. A. Dirkse, ambtenaren van de gemeente, en drs. K.T. Bakker, projectontwikkelaar.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het bestemmingsplan "Oud-West" (hierna: het plan) voorziet in een actueel planologisch kader voor het stadsdeel Oud-West. Het plan is voornamelijk conserverend van aard. Versterking en behoud van bestaande structuur staat voorop. Ter plaatse van het perceel Overtoom 13-17 is na gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid de bouw van een hotel toegestaan.
2.4. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3, negende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften met betrekking tot het perceel Overtoom 13-17. Zij vrezen onder meer dat het in de wijzigingsbepaling voorziene hotel meebrengt dat de monumentale waarde van het pand verloren gaat en dat het hotel zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat sprake is van strijd met het zogenoemde Locatiebeleid Hotels van de gemeente. Verzoekers beogen te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.
2.5. Het perceel Overtoom 13-17 heeft de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduidingen "bedrijf milieucategorieën 1 en 2" respectievelijk "niet-woonfunctie in gehele pand". Binnen deze bestemming is de functie hotel niet toegestaan.
Ingevolge artikel 3, negende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het dagelijks bestuur bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming of aanduiding te wijzigen voor een functieverandering naar een nieuwvestiging horeca-slapen onder de voorwaarde dat maximaal het volgende aantal nieuwe vestigingen per straat ten opzichte van de situatie ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan is toegestaan:
2.6. De Voorzitter overweegt dat het plan de bouw van een nieuw hotel niet bij recht toestaat, doch eerst na een besluit van het dagelijks bestuur tot wijziging van het plan. Ter zitting heeft het gemeentebestuur desgevraagd verklaard dat het nog tenminste een jaar duurt voordat een wijzigingsplan in procedure zal worden gebracht. In dit verband is gebleken dat het verloop van de procedures met betrekking tot de aanwijzing van het betrokken pand aan de Overtoom 13-17 als gemeentelijk, respectievelijk rijksmonument wordt afgewacht. Het ligt in de verwachting dat de Afdeling voordien reeds op het beroep in de bodemprocedure heeft beslist. Een en ander leidt de Voorzitter tot de conclusie dat in de onderhavige situatie met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006