ECLI:NL:RVS:2006:AY6313

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604210/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Holle Watering en voorlopige voorziening

Op 10 augustus 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Holle Watering" dat op 30 augustus 2005 door de gemeenteraad van Westland was vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat onder andere gronden bestemd voor woondoeleinden en verkeersvoorzieningen omvat, werd ter goedkeuring voorgelegd aan de gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Verzoeker, een eigenaar van gronden die onder het bestemmingsplan vallen, heeft bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, met name tegen de aanduiding "langzaam verkeersverbinding" die op zijn perceel is aangebracht. Hij vorderde een voorlopige voorziening om te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zouden optreden door de inwerkingtreding van het plan.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 1 augustus 2006 ter zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar van de provincie, en de gemeenteraad van Westland, vertegenwoordigd door ambtenaren, ook aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde, aangezien er nog geen uitwerkingsplan voor de betrokken gronden in procedure was en de voorbereiding daarvan niet eerder dan in 2011 zou beginnen. Daarom werd het verzoek afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat het oordeel van de Voorzitter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

200604210/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 augustus 2005, het bestemmingsplan "Holle Watering" vastgesteld.
Bij besluit van 18 april 2006, kenmerk DRM/ARW/05/9807A, heeft verweerder omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 26 mei 2006, bij verweerder ingekomen op 30 mei 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 12 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2006, heeft verweerder het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden. Bij brief van 26 mei 2006, bij verweerder ingekomen op 30 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft het verzoekschrift bij zijn brief van voornoemde datum doorgezonden.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Westland, vertegenwoordigd door M.H. Bakker, R. Zwagerman en J.J. Boerman, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het bestemmingsplan "Holle Watering" (hierna: het plan) biedt het planologische kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals die zijn vastgelegd in de bij besluit van 19 juni 2002 door de gemeenteraad vastgestelde "Structuurvisie Westlandse Zoom". Het plan voorziet voor een deel van de gronden die zijn opgenomen in het plan in uit te werken bestemmingen.
2.4.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de goedkeuring van de aanduiding "langzaam verkeersverbinding" ter plaatse van het perceel kadastraal bekend voormalig gemeente Monster, sectie […]. Hij voert hiertoe aan dat er te weinig rekening wordt gehouden met zijn belangen als eigenaar van de betrokken gronden en dat een verschuiving van de ligging van het voorziene fietspad dient plaats te vinden opdat zijn gronden worden gespaard. Verzoeker beoogt te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.
2.5.    Aan het betrokken perceel is de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" toegekend met de nadere aanwijzing "langzaam verkeersverbinding".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder 1.1., van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden, maatschappelijke doeleinden, horecadoeleinden, een historische scheepswerf, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, (dag-)recreatieve voorzieningen, geluidwerende/-afschermde voorzieningen en andere tot de bovengenoemde bestemmingen behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de planvoorschriften moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de in het eerste lid bedoelde bestemmingen uitwerken met inachtneming van de hieronder geformuleerde regels.
2.6.    Met de aanleg van het fietspad kan niet worden begonnen zolang geen uitwerkingsplan in procedure is gebracht en de betrokken gronden in eigendom zijn bij verzoeker. Ter zitting is van de zijde van het gemeentebestuur aangegeven dat voor de gronden van verzoeker nog geen uitwerkingsplan in procedure is en dat naar verwachting niet eerder dan in 2011 zal worden aangevangen met de voorbereiding van het uitwerkingsplan, dat onder meer ziet op het voornoemde perceel van verzoeker. Gelet hierop is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.7.    Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Verbeek
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006
325-500.