200604690/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Roosendaal,
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2006 heeft verweerder het verzoek van verzoekster om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van een basisschool gelegen aan de [locatie] te Roosendaal afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2006, waar verzoekster in persoon en bijgestaan door mr. R.M. van Rompaey, advocaat te Breda, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Gorissen-Spierings, werkzaam bij de Regionale Milieudienst West-Brabant, en mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Verzoekster heeft verweerder op 29 september 2005 verzocht handhavingsmaatregelen te treffen op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) vanwege geluidhinder afkomstig van het voetballen op het schoolterrein bij voornoemde school. Iedere middag na 16.00 uur ondervindt verzoekster geluidhinder van de voetballende jeugd doordat de bal veelvuldig tegen de schoolmuur wordt aan getrapt. Volgens verzoekster heeft verweerder erkend dat de geluidvoorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit worden overtreden, hetgeen uit een van gemeentewege opgesteld geluidrapport blijkt. Verweerder gaat echter ten onrechte niet tot handhaving over, aldus verzoekster. De motivering die verweerder hieraan ten grondslag legt acht verzoekster onvoldoende. Verder is verzoekster van mening dat rondom het schoolplein een hekwerk van 1.80 meter moet worden geplaatst dat deugdelijk is en op slot kan zodat de voetballende jeugd zich na schooltijd geen toegang tot het schoolplein kan verschaffen.
2.2. Verweerder heeft aan zijn besluit van 27 april 2006 de motivering ten grondslag gelegd dat er gesprekken met de voetballende jongeren plaatsvinden op grond waarvan wordt bezien welke actie in het onderhavige geval verder nog wenselijk is. Voorts is verweerder van mening dat met het reeds op het schoolplein aanwezige hekwerk de privacy van de omwonenden voldoende wordt gewaarborgd. Een hoger hek acht de gemeente niet nodig nu dergelijke hekken slechts geplaatst worden indien in de praktijk is gebleken dat andere middelen niet afdoende zijn om bepaalde vormen van overlast dan wel vandalisme tegen te gaan.
2.3. Niet in geschil is dat vanwege het voetballen op het schoolplein na sluitingstijd van de school de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen maximale geluidgrenswaarden in de dag- en avondperiode worden overschreden, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. De Voorzitter stelt vast dat uit de meetresultaten van het namens verweerder op 5 januari 2006 uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat de overschrijding van de maximale geluidgrenswaarde in de dagperiode varieert van 1 dB(A) tot en met 5 dB(A) en in de avondperiode van 3 dB(A) tot en met 10 dB(A). Verweerder heeft in het bestreden besluit geen blijk gegeven met deze overschrijdingen rekening te hebben gehouden, terwijl verzoekster, die op korte afstand van de school woont, reeds geruime tijd overlast ondervindt van de voetballende jeugd. De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde voorts vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. Ter zitting heeft verweerder in dit verband gesteld dat de stichting "Stichting Integraal Welzijn" heeft onderzocht waarom de jongeren op het onderhavige schoolplein voetballen en of er alternatieve locaties voorhanden zijn. Het door voornoemde stichting uitgebrachte advies wordt door verweerder nader uitgewerkt, zodat het een en ander in praktijk kan worden gebracht opdat er een einde komt aan de overlast. Dit heeft evenwel nog niet geleid tot het treffen van concrete maatregelen. Ook is niet duidelijk geworden welke maatregelen, naast het mogelijk plaatsen van een ander hekwerk, verweerder verwacht te (kunnen) treffen. Dit vergt een nader onderzoek waarop eerst in het kader van de beslissing op bezwaar kan worden ingegaan. Onder deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 27 april 2006;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Roosendaal aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Roosendaal aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2006