ECLI:NL:RVS:2006:AY6336

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508887/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de gemeente Beuningen tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door het Knooppunt Arnhem-Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Beuningen tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 23 september 2005 het beroep van de gemeente ongegrond verklaard, nadat het college van bestuur van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) op 26 januari 2004 een aanvraag voor een aanvullende subsidie van € 453.780,22 voor het project 'Van Heemstraweg' had afgewezen. De gemeente Beuningen, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het KAN verklaarde dit bezwaar op 11 november 2004 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaar tijdig was ingediend.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 7 juli 2006. De Afdeling oordeelde dat het bezwaarschrift wel degelijk binnen de bezwaartermijn was ingediend door Lam, die als gemachtigde van de gemeente optrad. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er geen besluit was genomen binnen de bezwaartermijn. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van de Afdeling houdt in dat de rechtbank de beslissing op bezwaar van het KAN had moeten vernietigen. De Afdeling heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 augustus 2006.

Uitspraak

200508887/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Beuningen, appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3115 van de rechtbank Arnhem van 23 september 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van bestuur van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2004 heeft het college van bestuur van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (hierna: het KAN) de aanvraag van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen, als daartoe namens appellante bevoegde orgaan, (hierna: het college) tot het toekennen van een aanvullende subsidie van € 453.780,22 ter zake van het project "Van Heemstraweg" afgewezen.
Bij brief van 5 maart 2004 heeft mr. T.E.P.A. Lam (hierna: Lam), blijkens die brief als gemachtigde van het college, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 19 mei 2004 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 11 november 2004 heeft het KAN, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 20 augustus 2004, evengenoemd bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door Lam namens het college ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Lam namens het college bij brief van 24 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2005. De brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2006 heeft het KAN van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door Lam, advocaat te Nijmegen, en het KAN, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 160, eerste lid, sub f, van de Gemeentewet is het College van burgemeester en wethouders bevoegd te besluiten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures namens de gemeente of het gemeentebestuur te voeren, of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
2.2.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.3.    In de beslissing op bezwaar verwijst het KAN naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 20 augustus 2004, waarin deze overweegt dat niet is gebleken dat het college een besluit in de zin van artikel 160, eerste lid, sub f, van de Gemeentewet heeft genomen noch dat dit besluit binnen de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb is genomen. Op basis van dit advies heeft het KAN geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het binnen de bezwaartermijn een besluit tot het instellen van bezwaar heeft genomen op de wijze zoals die is voorgeschreven in de Gemeentewet. Voor zover het college heeft gesteld dat voornoemd besluit (mondeling) is genomen tijdens de rondvraag van zijn vergadering van 3 februari 2004, heeft de rechtbank overwogen dat vast staat dat op de besluitenlijst van deze vergadering daarover niets is vermeld. De stelling van het college dat dit niet afdoet aan de geldigheid van het besluit, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Ook uit het door het college overgelegde besluitformulier van 18 mei 2004, de brief van 29 juni 2004 en de besluitenlijst van zijn vergadering van 29 juni 2004 volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat binnen de bezwaartermijn een besluit in meergenoemde zin is genomen.
2.5.    Het college heeft dit oordeel gemotiveerd bestreden en heeft het standpunt dat voor het verstrijken van de bezwaartermijn een besluit tot het instellen van bezwaar is genomen, als bedoeld in artikel 160, eerste lid, sub f, van de Gemeentewet, in hoger beroep gehandhaafd.
2.6.    Dit betoog slaagt. Het bezwaarschrift is binnen de bezwaartermijn ingediend door Lam. Daarbij is door hem gesteld dat hij als advocaat-gemachtigde van het college optreedt. Nu het tegendeel niet is gebleken, gaat de Afdeling er vanuit dat Lam tot het indienen van het bezwaarschrift gemachtigd was en het college derhalve binnen de bezwaartermijn tot het instellen van bezwaar heeft besloten. De rechtbank heeft dit miskend.
2.7.    Het hoger beroep van appellante is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen door het beroep van appellante gegrond te verklaren en de beslissing op bezwaar alsnog te vernietigen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 september 2005, in zaak no. AWB 04/3115;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen van 11 november 2004, kenmerk KAN2004.1019/HD/cb.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006
224.