ECLI:NL:RVS:2006:AY6340

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510354/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van investeringspremie op basis van SBI-code en activiteitenvergelijking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. Het dagelijks bestuur had op 12 september 2003 een investeringspremie van maximaal € 292.000,00 verleend aan de Exploitatiemaatschappij Phoenix B.V. op basis van de Investeringspremieregeling Noord-Nederland 2000 (IPR). De rechtbank had in haar uitspraak van 10 november 2005 het bezwaar van de exploitatiemaatschappij gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Het dagelijks bestuur ging hiertegen in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 juli 2006. Het dagelijks bestuur voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de SBI-code als beslissend criterium had gehanteerd zonder nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke activiteiten van de exploitatiemaatschappij en Nestlé Nederland B.V., die de activa aan de exploitatiemaatschappij had overgedragen. De rechtbank had geoordeeld dat de activiteiten van beide bedrijven naar aard en omvang vergelijkbaar waren, wat leidde tot een verlaging van de investeringspremie.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur onvoldoende had onderbouwd dat er geen sprake was van verschillen in de activiteiten, ondanks het hanteren van dezelfde SBI-code. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank, hoewel niet op juiste gronden, terecht had geoordeeld dat het dagelijks bestuur in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200510354/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijkse bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, gevestigd te Assen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/466 van de rechtbank Groningen van 10 november 2005 in het geding tussen:
Exploitatiemaatschappij Phoenix B.V. gevestigd te Scharsterbrug
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2003 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) aan de Exploitatiemaatschappij Phoenix B.V. (hierna: de exploitatiemaatschappij) op grond van de Investeringspremieregeling Noord-Nederland 2000 (hierna: de IPR) een investeringspremie verleend van maximaal € 292.000,00.
Bij besluit van 22 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door de exploitatiemaatschappij gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de externe commissie voor de bezwaarschriften van 12 februari 2004, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2005, waarvan een rectificatie is verzonden op 17 november 2005, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de exploitatiemaatschappij ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief van 20 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij schrijven van 17 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2006 heeft de exploitatiemaatschappij het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2006, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.P. Gabry en drs. C. van Rosendal, gemachtigden, en de exploitatiemaatschappij, vertegenwoordigd door mr. M.G.H.M. Kniest, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 11, aanhef en onder a, van de IPR worden de premiabele kosten rechtevenredig verlaagd, indien anders dan bedoeld in het derde lid van het artikel 10 de uitvoering van het project plaatsvindt op een locatie waarop minder dan zes maanden voor de indiening van de aanvraag naar aard en omvang dezelfde activiteiten zijn verricht.
2.2.    De toelichting op dit artikel vermeldt het volgende:
Hier gaat het om de aanschaf van bestaande (tweede-hands) bedrijfsgebouwen en/of duurzame bedrijfsuitrusting, waarin of waarmee na de uitvoering van het project dezelfde categorie activiteiten wordt verricht als tevoren met genoemde productiemiddelen werd verricht. Alsdan wordt de aanschaf niet gezien als "nieuwe investering". De investering door de aanschaf van het bestaande bedrijfsgebouw en/of duurzame bedrijfsuitrusting, is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Hieronder valt eveneens de verzelfstandiging van een onderneming, waarbij de vraag of de te verzelfstandigen onderneming deel uitmaakt van de groep waartoe de onderneming die de premie aanvraagt behoort, niet relevant is. Bijvoorbeeld: een management buy-out, een overname of een doorstart vanuit of na een faillissement, zijn niet premiabel. Hierbij is niet van belang of de productiemiddelen worden verplaatst naar een andere locatie. Met dezelfde categorie activiteiten wordt bedoeld activiteiten die feitelijk worden verricht door ondernemingen die behoren tot dezelfde bedrijfssubgroep van de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(SBI-code tot vier cijfers).
2.3.    In de beslissing op bezwaar is de verlaging van de investeringspremie voor de gebouwen en het grootste gedeelte van de duurzame bedrijfsuitrusting van Nestlé Nederland B.V. (hierna: Nestlé) in Scharsterbrug die Nestlé aan de exploitatiemaatschappij heeft overgedragen, op grond van artikel 11, onder a, van de IPR gehandhaafd. Daarbij is aangegeven dat zowel de exploitatiemaatschappij als Nestlé in essentie dezelfde productiewijze hanteren en grotendeels dezelfde grondstoffen verwerken. Voorts is aangegeven dat de viercijferige SBI-code van de beide bedrijven - 1551 - identiek is. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet hierop, de activiteiten van beide bedrijven naar aard en omvang vergelijkbaar zijn, hetgeen heeft geresulteerd in een verlaging van de investeringspremie voor genoemde bedrijfsonderdelen.
2.4.    Het dagelijks bestuur heeft in hoger beroep allereerst aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het de SBI-code terecht als beslissend criterium heeft gehanteerd, omdat de exploitatiemaatschappij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat Nestlé een onjuiste SBI-code heeft opgegeven.
2.4.1.    Dit betoog faalt. Uit artikel 11 van de IPR volgt dat bepalend is of de activiteiten naar aard en omvang dezelfde zijn. Indien er aanwijzingen zijn dat daar - ondanks het hanteren van dezelfde SBI-code - geen sprake van is, ligt het op de weg van het dagelijks bestuur om nader te onderzoeken of die aanwijzingen juist zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een onderneming het zelf in de hand heeft welke SBI-code wordt opgegeven. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar hetgeen de exploitatiemaatschappij - die zich op het standpunt stelt dat, gelet op de feitelijke activiteiten van Nestlé in Scharsterbrug, deze veeleer overeenstemmen met SBI-code 1588 - heeft aangedragen ter onderbouwing van haar standpunt dat er zodanige verschillen zijn in de aard en omvang van de activiteiten van Nestlé en de exploitatiemaatschappij, dat niet staande kan worden gehouden dat sprake is van activiteiten die naar aard en omvang dezelfde zijn.
2.5.    Het betoog van het dagelijks bestuur dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de milieuvergunning en de overdrachtsakte niet bij de beoordeling van de aanvraag hadden mogen worden betrokken, treft doel. Niet valt in te zien dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling niet de door de exploitatiemaatschappij en Nestlé gebruikte milieuvergunning en de akte van levering heeft kunnen betrekken. De betekenis en het doel van de daarop betrekking hebbende wettelijke regelingen zijn weliswaar verschillend van de IPR, maar dat betekent niet dat die stukken in geen geval van betekenis kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van naar aard en omvang dezelfde activiteiten, als bedoeld in artikel 11, onder a, van de IPR.
2.6.    Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank, hoewel niet geheel op juiste gronden, met recht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur bij het nemen van de beslissing op bezwaar in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006
224.