200508671/1
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland,
verweerder.
Bij besluit van 13 april 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen automobielbedrijf "Hercom", gelegen aan de Haaksbergseweg 102 te Neede, afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, gegrond verklaard en het besluit onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtem, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting op 22 juni 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtem, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Westerdorp en J.M. Grotestam, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.
2.2. Appellant stelt dat verweerder heeft miskend dat garagebedrijf Hercom met het op hetzelfde perceel gelegen tankstation Amigo één inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer, vanwege de technische, organisatorische en/of functionele bindingen tussen die bedrijven. Volgens appellant is deze inrichting vergunningplichtig en is daarop ook het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing. Aldus heeft verweerder volgens hem ten onrechte aangenomen dat garagebedrijf Hercom niet vergunningplichtig is en als zelfstandige inrichting valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit).
2.2.1. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd: de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat garagebedrijf Hercom en tankstation Amigo worden bestuurd door twee verschillende rechtspersonen die onderling geen banden hebben. Garagebedrijf Hercom en tankstation Amigo beschikken over een eigen elektriciteitsaansluiting. Afrekening bij het tankstation vindt plaats door middel van een betaalautomaat van tankstation Amigo. Aan de balie van het garagebedrijf worden in beperkte mate motorvloeistoffen en auto-onderdelen verkocht maar geen andersoortige artikelen. Het personeel van Hercom heeft niet de mogelijkheid om de installatie van het tankstation aan te sturen of stop te zetten. Ter zitting is verder niet gebleken dat er wezenlijke technische, organisatorische of functionele bindingen zijn tussen het onbemande tankstation en het automobielbedrijf. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat garagebedrijf Hercom een afzonderlijke inrichting is. Verweerder is er dan ook terecht vanuit gegaan dat Hercom een inrichting drijft waarop het Besluit van toepassing is en waarvoor geen vergunning op grond van de Wet milieubeheer is vereist. Gelet daarop behoeft hetgeen appellant verder heeft aangevoerd in verband met het ontbreken van een vergunning voor Hercom geen bespreking meer.
2.3. Appellant heeft verder betoogd dat de bebouwing in de inrichting illegaal is gewijzigd en uitgebreid. Verder betoogt appellant dat hij geluid- en lichthinder ondervindt.
2.3.1. Verweerder stelt dat aan de overweging om, ondanks het gegrond verklaren van de bezwaren, niet handhavend op te treden ten grondslag ligt dat de milieu-aspecten daartoe geen redenen meer gaven, aangezien Hercom ten tijde van de hoorzitting een volledige en adequate melding in de zin van het Besluit had ingediend en Hercom ook voldoet aan de voorschriften van het Besluit. De besluitvorming met betrekking tot de illegale bouwwerken valt volgens verweerder buiten het kader van deze procedure. Wat betreft de lichtstraling, stelt verweerder dat de bepalende lichtmast niet meer staat ingeschakeld en andere verlichting is voorzien van sensoren.
2.3.2. Met betrekking tot illegale wijzigingen en uitbreidingen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat de fysieke indeling van de inrichting in overeenstemming is met de melding.
2.3.3. Wat betreft de vraag of Hercom voldoet aan de geluidgrenswaarden van het Besluit heeft verweerder, zoals gesteld in zijn brief van 7 juli 2005, in aanwezigheid van appellant geluidmetingen verricht. Verweerder heeft geoordeeld dat de bronniveaus die uitgangspunt zijn in het bij de melding ingediende akoestisch rapport, representatief zijn. Naar aanleiding van het standpunt van appellant dat de bedrijfsduur doorgaans langer is dan waarvan in het akoestisch rapport bij de melding is uitgegaan, heeft verweerder medegedeeld, dat slechts controle kan uitwijzen of de aangehaalde bedrijfsduur conform de werkelijkheid is. De stukken noch het verhandelde ter zitting geven blijk van feitelijke controle op de naleving van de geluidvoorschriften van het Besluit. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat verweerder de naleving van de geluidgrenswaarden voldoende deugdelijk heeft gecontroleerd, zodat het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid.
2.3.4. Ten aanzien van lichthinder stelt verweerder dat de lichtmast die verantwoordelijk zou kunnen zijn voor lichtoverlast is uitgeschakeld en de lichtmasten voor het overige zijn voorzien van een sensor. Voorschrift 1.5.1 van het Besluit bepaalt, dat de verlichting van het open terrein van de inrichting zodanig wordt uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen. Ter zitting is gebleken dat verweerder geen nader onderzoek heeft verricht naar de vraag of de met betrekking tot de lichtmasten genomen maatregelen inhouden dat het Besluit niet wordt overtreden. Verweerder heeft derhalve bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende kennis vergaard van de relevante feiten met betrekking tot de lichthinder vanwege de inrichting. Het bestreden besluit is op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase merkt de Afdeling op dat het college bij nemen van een nieuw besluit op het bezwaar, op de voet van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht daaromtrent dient te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland van 8 september 2005, kenmerk 8668;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 876,47 (zegge: achthonderzesenzeventig euro en zevenenveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Berkelland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Berkelland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006